Biekorf. Jaargang 25
(1914-1919)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
[Nummer 23 en 24] | |
Van den bloeienden Staf
| |
[pagina 358]
| |
Hector zou iemand als bespieder willen uitzenden, en Dolon is bereid te gaan, indien Hector hem bij eede eene belooning verzekert; daarom zegt hij: ‘Aλλ’ ἄγε μoι τo σкῆπτρoν ἀνάσχεo, кαὶ μoι ὀμoσσoν...
Welaan dan, neem mij dien scepter, en zweer mij....’
Dit gebeurt dan ook: ‘Ως φάθ’, ὁ δ’ ἐν χερσὶ σкῆπτρoν λαβε, кαὶ oἱ ὂμoσσεν...
Zoo sprak hij, deze nam in handen den staf, en hij zwoer hem...’
maar in dien eed staat er niets van blaren of takken of bloeien; hij zweert alleen bij den staf, als iets heiligs: Nu, dat wonder van een dorren staf die groent en bloeit, is juist hetgene menigmaal door God verkozen werd om een teeken van zijne macht of van de waarheid zijner woorden te geven. Het luisterrijkste voorbeeld daarvan staat in het Oude Testament, in het boek der Getallen Cap. XVII. Core, Dathan en Abiron waren tegen Moses en Aaron opgestaan, verlangend naar het hoofdmanschap en priesterdom; zij wierden vreeselijk door God gestraft, en daarna liet God de wandelstaven van de 12 stamhoofden in de verbondstent neerleggen: ‘dien ik uitkieze,’ sprak Hij, ‘diens roede zal groeien, en aldus zal ik van mij de klachten der zonen Israëls afweren....’ Aldus geschiedde, en, 's anderendaags weergekomen, vond Moses ‘dat de roede van Aaron uit Levi's stam groeiende was, en dat uit de zwellende knoppen er bloemen ontsproten waren, deze met opengaande bladjes, andere reeds tot amandelen gevormd.’ Tot eeuwige gedachtenis, werd deze staf van Aaron in de Ark des Verbonds geleid en bewaard. Dien Aaronsstaf leerden wij, kinderen zijnde, reeds gedenken als zinnebeeld van Maria, in het klein officie dat wij in de Meimaand lazen voor 't beblomde O.L. Vr. beeld: Maagd, verbeeld door Samsons honing,
Gedeons vlies en Aarons staf,
en de poort die 's hemels koning
maar alleen den ingang gal...
| |
[pagina 359]
| |
Dit zinnebeeld leeren vele oude kerkleeraars: St EphremGa naar voetnoot(1), St AntoninusGa naar voetnoot(2), Ste BonaventuraGa naar voetnoot(3), als beteekenend het maagdelijke en wonderdadige moederschap van Maria. St Hieronymus (Libr. de Ortu Virginis) verhaalt, dat dit wonder ook gebeurde met den staf van St Joseph, waardoor hij onder vele andere jongelingen werd aangewezen om de bruidegom te zijn van Maria. Men verhaalt er nog bij, dat 's Hoogepriesters zoon zijnen staf brak, uit spijt en kwaadheid, hetgeen te zien is op vele schilderijen van Maria's trouw, b.v. die van Perugino en die van zijnen grooten leerling Rafaël. Het ware beter en beteekenisvoller, den staf van Joseph met amandelbloemekens te bezetten, van welk hout hij waarschijnlijk was, gelijk die van Aaron, dan wel, zoo wij hedendaags doen, er leliën te laten uitspruiten. St Christoffel's staf was nog een van die wonderteekenen. Toen de reus Christoffel, eerst Offerus of Reprobus, na machtige koningen en den duivel zelve gediend te hebben, nu eindelijk door liefdedienst van den naaste den machtigsten koning zocht te vinden dien hij dienen wilde, had hij eens een kindeken over de waterwedde te dragen, en in 't midden des waters werd het kind zoo zwaar dat de machtige man boog en wankelde, en meende dat hij geheel de wereld droeg. ‘Verwonder u niet,’ zei dat kindeke, ‘want gij draagt Hem die geschapen heeft den hemel en de aarde, want ik ben Christus, de machtigste koning dien gij zocht; en ten teeken van waarheid, als gij over de rivier zult wedergekeerd zijn, neem uwen staf en steek hem nevens uw huis in de aarde, en gij zult morgen zien dat hij gegroeid zal zijn en ook vruchten zal dingen....’ En dit gezeid hebbende is het kind verdwenen. Als Christoffel nu wederom over de rivier gekomen was, deed | |
[pagina 360]
| |
hij wat het kind bevolen had, en toen hij 's morgens weder opstond, zoo vond hij dat de staf bladeren geschoten had als een palmboom, en had ook dadels op. Zoo zegt de oude legende: wij hebben hier een dubbel wonder, want het is niet te denken dat Christoffel's staf van palmhout zou geweest zijn. In het leven van St Gregorius Thaumaturgos of den Wonderdoener, bisschop van Neo-Caesaria, geschreven door St Gregorius, bisschop van Nyssa, wordt verhaald dat in de streek van Neo-Caesarea een stroom was, de Lycus bij name, die menigmaal de akkers verwoestte door overstroomingen, en de menschen van daaromtrent, die van Gregorius' wonderen gehoord hadden, baden hem meê te komen en de ramp te zien, om hem te bewegen, hem te helpen. ‘De groote man,’ zegt de schrijver, ‘ging dan met hen meê naar die plaats, vragende noch wagen noch peerd, maar gesteund op zijnen wandelstaf.’ - En toen hij nu de verwoesting aanschouwd had, door de wateren aangericht, zoo zei hij: Broeders, hier komt geen menschenhulp te passe, alleen van God kan deze macht betoomd worden. ‘Hij sprak, en den wandelstaf dien hij in de hand hield, stak hij in den oever neer, met luider stemme Christus aanroepende, en hij bad dat die staf een hinderpaal worden mocht tegen 't geweld der wateren; en daarmede keerde hij terug. Niet lang daarna dan, zoo hadde de wandelstaf in den oever wortelen geschoten, en hij kreeg bladeren en wierd een boom. En tot heden toe is die boom van de inwoners van aldaar een wonderteeken waarvan zij verhalen: En zoo dikwijls als de Lycus naar gewoonte opzwelt, en vreeselijk klotst met zijne baren, zoodra hij echter de wortelen van den boom raakt, dan houdt, hij zijnen vloed terug, en met krullende golven ontwijkt hij de landen. En tot heden toe draagt die boom den naam van wandelstaf.’ (βαкτηία). Van de Heiligen Rombaut en Gommaar, patroons van Mechelen en Lier, in de 8e eeuw, vertelt Theobald, een | |
[pagina 361]
| |
schrijver der 12e eeuw, dat die twee lichten dezer streke dikwijls te samen kwamen tusschen Mechelen en Lier, om daar van heilige dingen te spreken, 't Gebeurde me zekeren keer, volgens Theobald's verhaal, dat beide Heiligen hunne stokken op zijde wierpen, welke beiden aan eenen eikentronk vastgeraakten, en aanstonds bladeren en bloemen kregen. Volgens het algemeen aangenomen verhaal van het mirakel, hadden de twee vrienden ouder het gesprek hunnen staf in de aarde gestoken, en zij bevonden na hun onderhoud, dat de stokken in groeiende boomen, met bladeren en bloemen erop, veranderd waren. ‘Daardoor,’ zegt de Eerw. Geschiedschrijver DeckersGa naar voetnoot(1), ‘wilde God te kennen geven, met hunne stokken te doen bloeien gelijk weleer de roede van Aaron, dat hunne geestelijke werken eens in deze streken honderdvoudige vruchten zouden voortbrengen...’ Dit wonderfeit is nog heden in de streek alom bekend, en op de plaats der bijeenkomst, tusschen Mechelen en Lier, nabij Duffel, staat nog een kapelleken dat aan dit wonder herinnert. Eindelijk vinden wij nog een bloeienden staf in de oude Duitsche legende van ridder Tannhaüser. Deze ridder, door hoogmoed en wulpschheid gedreven, had den gevloekten Venusberg bezocht, waar de heidensche goden, door 't kruise Christi verjaagd, samen verbannen woonden. Daar had hij hem aan de wulpsche godin Venus overgeleverd en was daar zeven jaar gebleven. Maar eens kreeg hij berouw, en voelde heimwee naar zijn christen vaderland. Zoo, hij ontvluchtte uit den Venusberg en ging in boetveerdige beêvaart naar Rome, om ontslaging van schuld te bekomen. De belijdenis van zijne zonde verschrikte den Paus zelf, die zeide dat Tannhaüser moeilijker zalig kon worden dan dat zijn pauselijke herderstaf hergroeien zou. Tannhaüser nam dit, verkeerd genoeg, als een verwatenis op, en vluchtte naar Venus tewege weer, maar |
|