Mengelmare
Een grapje
Nog eentje uit het volk
Vgl. Biek. 1912, xxiii, 336
- 1913, xxiv, 175 vg.
De vent was uit, en 't wijf zat thuis... alleene; of liever niet alleene, eigenlijk met een anderen.
Maar al met een keer... hoor'! de vent was daar weere.
- Zeere, zei 't wijf aan den andere, kruipt in de horlogiekasse.
Zeere, zeere! hij zat er al in, en 't deurtje lag toe.
Maar de vent, toen hij binnen was, werd lijk entwat geware, droei en deed... en - 't docht hem - zag entwat aan de horlogiekasse!... Trekke, zei hij, en ze vloog weerom open.
- Hoe?... als hij den andere zag, en dat 't wijf lijk eerselde om door,... hoe? zeide hij, Harrietje, wat doe'-je gij hier? En zoo late?
- Och! enja, zei Harrietje, enja wandelen, ei? 'k Wandele ik hier ellijtje in de kasse.
(Gehoord te Watou, in de borgerij).
L.D.W.