Biekorf. Jaargang 25
(1914-1919)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEr wordt hersteldIk meen dat het veel moeilijker valt een kunstgewrocht op passende wijze te herstellen dan wel een gansch nieuw werk te scheppen. Tot nog over weinige jaren was de theorie over herstelling op gansch andere wijze vooruitgezet dan nu en als we de handelingen der buitenlandsche genootschappen voor het behoud van kunstwerken naslaan, zien we aanstonds in hoe men met verbazend rasse schreden een evolutie is ingegaan. Vroeger gold wel meest de categorische regel: een gebouw herstellen is het terugbrengen tot den staat waarin het de oorspronkelijke bouwmeester ontworp, en om de illusie van herstelling te voltrekken aarzelde men soms niet echte kunstwerken van lateren datum of stijl, als oogkwetsend uit het gebouw te verwijderen. Nu is herstelling meestal opgevat als instandhouding van 't bestaande; enkel die voorwerpen moeten verwijderd die getuigen van wansmaak en smakeloosheid, of die, zoo ze op zichzelven zekere kunstwaarde bezitten, in het algemeen uitzicht storend voorkomen. Iedereen kan zoo aanstonds inzien dat die omkeer in de theorie anders niet is als een stap vooruit in de gezonde | |
[pagina 349]
| |
kunstontwikkeling. Wat al heerlijke kunstvoorwerpen gingen b.v. in onze kerken niet te loor daar men ten koste van betreurenswaardige opofferingen de zoogezeide ‘stijleenheid’ wilde bekomen. Stijleenheid is zeker niet te misprijzen en geeft grootschheid, stijlverscheidenheid geeft het schilderachtige, wel te verstaan, daar waar de stijlverscheidenheid natuurlijk is ontstaan, als gegroeid. Want dit mogen we nooit uit 't oog verliezen: belangrijker dan de stijl (romaansch, gothisch, renaissance enz.) is voor een gebouw de algeheele verhouding van lijnen en massa's. Dit wisten de oude kunstenaars maar al te wel terwijl het den mannen van nu meestal ontsnapt. Zoo komt het dat menig kerkmeubel uit de renaissance door zijn gelukkige verhoudingen veel beter paste in onze middeleeuwsche kerken dan onze moderne gothische fabriekwaren waarvoor ze te dikwijls plaats inruimen. De Renaissance predikstoel in St Niklaas te Dixmude was - daargelaten nog zijne grootere kunstwaarde - heel wat passender in dat gothisch midden dan het neo-gothisch monstergevaarte dat, uitreden van stijleenheid, St Niklaas te Veurne zoo schreeuwerig is komen ontsierenGa naar voetnoot(1). Wanneer een oud stuk van echte kunstwaarde maar van verschillende stijl den algeheelen aanblik niet schaadt, wordt het best behouden. Maar men kan, ook verstandige lieden, niet altijd die ongelukkige stijleenheid uit het hoofd praten. Wat heeft de groote kerk te Hal niet verloren sinds het heerlijk retabelGa naar voetnoot(2) is moeten verdwijnen voor modern werk. De kerk te Waermaerde bezit een eenvoudig maar sierlijk Renaissance preekgestoelte; er is een plan opgemaakt voor een gothisch dat goed is maar niet beter. Ik wil hopen dat het plan nooit uitgevoerd wordt. Maar als we zoo te | |
[pagina 350]
| |
werk gaan en bijna alles buiten onze kerken gooien wat vroegere geslachten hebben binnengebracht, dan bewijzen wij weinig achting over te hebben voor geschiedenis, weinig gehechtheid aan traditie en weinig vatbaarheid voor het schilderachtige. Ik zei, waar die stijlverscheidenheid natuurlijk is ontstaan, als gegroeid, d.i., harmonieerend werkt. Ook bij de vroegere geslachten, b.v. in de 18de eeuw, is menig voorbeeld te vinden voor het tegenovergestelde. Ik moet niet wijzen op het belachelijk, zooniet treurig eclectisme dat in onze grillige tijden zich durft uit te spreken. De nieuwe abdijkerk te St Andries (Lophem) waar men in een weinig harmonieerend bouwcomplex tamelijk mislukte deelen van verschillenden stijl aantreft, is een duidelijk voorbeeld voor wat men nooit hoeft te doen. Hebben de voorgaande geslachten zich nooit aan zoo 'n misslag bezondigd? Al te dikwijls, bizonder van af het einde der 17de eeuw. Ik wil niet eens spreken over de bepleistering der middeleeuwsche kerken op zijn ‘anticqux’ zoo dat heette, waar het niet ging verschillende stijlen te doen samengaan, maar veeleer de vroegere bouwtrant onder een potsierlijk kleedje naar vermogen te verbergen. Zoo iets is altijd uit den boozeGa naar voetnoot(1). De akelige vermomming die St Jacobs te Brugge van af 1670 is komen ontsieren kan, als de even smakelooze devotierommel in de laatste jaren daar binnengebracht, geen ernstige redens tot behoud doen gelden. Maar nog in zaak meubileering sloegen de Ouden soms den bal mis: de pretentieuse afmetingen van retabels, kansels, orgelkasten enz. komt niet altijd | |
[pagina 351]
| |
onze kerken ten goede; en toch hoeft er hier omzichtig gehandeld. Princiepen zijn er wel, maar de gevallen waarin ze moeten toegepast zijn telkens andere. Wezen we mild bij de toepassing. Daarbij in princiepen spreekt het nuchter beschouwend verstand, maar herstelling - als alles wat kunst betreft - spreekt nog tot, een meer ingewikkelde kant van ons menschelijk wezen: het gevoelGa naar voetnoot(1). Wel houden princiepen altijd hun waarde, maar zij zijn veeleer een leidende dan bindende kracht.
***
Wanneer men vroeger een gebouw wilde voltooien, wijzigen of van gemeubelte voorzien, zag men uit naar een estheet, een kunstenaar. In die tijden van gezonde kunstopvatting had zoo 'n man smaak en fijngevoeligheid genoeg over om het werk van zijn voorgangers te eerbiedigen, geen enkel storend element binnen te brengen, maar in alles wat hij schiep bleef hij persoonlijk: niet archeoloog maar kunstenaar. In het verval van het baroktijdstip, wanneer de kunstenaar zich in zijne werken uitspreekt met luidruchtige zelfvoldaanheid, heerscht er, benevens valsche smaak, veel misprijzen voor vroegere kunstuitdrukkingen. Liever dan 't nieuw gewrocht bij 't oude te doen aanpassen, wordt de bouw niet zelden verknoeid, zoogezeid om een lawaaierig onbeduidend produkt te omramen. Men is noch kunstenaar noch archeoloog. De reactie is de periode der strenge archeologische herstelling van af den terugkeer tot middeleeuwsche bouwwijzen. In een dertiend-eeuwsch gebouw moeten ook de nieuwe meubels dertiend-eeuwsch zijn; in een veertiend-eeuwsch, veertiend-eeuwsch enz. Zoover heeft men het gebracht dat ook deskundigen het nieuwe uit het oude niet meer kunnen onderscheiden; het persoonlijke, het scheppen is uit 't oog verloren. Veel goed heeft ons de reactie | |
[pagina 352]
| |
gebracht door het bestudeeren der vroegere kunsttijdvakken wanneer gezonde princiepen werden gehuldigd. Zoo 'n richting ware echter noodlottig moest ze redelijke evolutie uitsluiten: we mogen niet denken dat, in gelijk welk tijdstip, het laatste woord werd gesproken. Kunst blijft streven n.l. naar verdere ontwikkeling. Die 't anders meenen begrijpen niet eens het wezen der kunst: ze zijn archeoloog geen kunstenaar. Thans begint het overdrevene, aan elke reactie eigen, te luwen. Juist als in de kunstgezonde middeleeuwen vraagt men den meester persoonlijk werk en eigen gedachte; evenals dan houdt men het werk van voorgangers in eer, en zal men, bij herstelling of voltooiïng, er naar streven het nieuwe bestanddeel - hoe persoonlijk het ook zij - met het oude harmonisch te doen samen gaan. Toch is er verandering ingetreden: de pieteit waarmede men den kunsterfschat der vaderen behandelt, het groote wee over vroeger begane misslagen, de weelde die we allen beleven wanneer we uit onze prozaïsche moderne omgeving in een stemmig oud huis of gebouw binnenkomen, dit alles eischt in onze dagen dat de hersteller weze èn kunstenaar èn archeoloog, nu eens meer kunstenaar, dan eens meer archeoloog naar gelang de omstandigheden, niet meer echter als vroeger, of het eene of het andere, of geen van beide. M. English |
|