Biekorf. Jaargang 25
(1914-1919)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| |
[Nummer 21 en 22] | |
Van den bloeienden StafIn de Ilias, 1en zang, vers 234 en volgende, zweert de gramme Achilleus bij den staf dien hij, als woordvoerder in de vergadering der Grieken, houdend was, en zegt: ‘Bij dezen scepter hier, die nooit meer blaren noch takken schieten zal, daar hij eens zijn tronk in de bergen moest laten, noch zal hij bloeien ooit, want al om end om pelde 't koper blaren en schors hem af; nu echter hem Achaias zonen in de handen dragen, de rechtsprekers, die er de wetten in Zeus' name bewaren: 't zal dus u gewichtig een eed zijn: eens zal 't verlangen naar mij, Achilleus de Achaiers vervullen allen, zoovele er zijn....’ Wij spreken van wandelstaf, bedelstaf, herderstaf, koningstaf, priester-(bisschop) staf, rechterstaf, herautenstaf, veldheerstaf (bâton de maréchal).... Wat is de staf? De staf is eerst ende vooral een stok, en wel een steun, een leun-slok, om bij 't gaan de schreden van den ver- | |
[pagina 342]
| |
moeiden man, van den ouden man, van den wankelenden man te stutten; σκῆπτω is steunen, leunen. Zoo zien we door Vondels vers, het ‘stockske’ van Johan van Olden-Barneveldt: ‘O stock en stut, die geen verrader
maer 's vrijdoms stut en Hollants vader
gestut hebt....’
En alzoo is de staf, de gaanstaf, de gaanstok eene sterkte, een troost, een verweer ookal, voor hen die vele langs de bane zijn; en onder deze is de bedelaar, die oud en stram, langs de straten sukkelt. Onder deze is ook de herder; zijn staf, zijn makke, zijn spriet of hoe 't ook al heet, is hem vooreerst een gaanstok, en steun, maar ten tweede een verweer, en ten derde een straftuig om de moedwillige schapen bij de kudde te drijven, dus een tucht- en wetuitvoerend alaam of wapen, dat richt ten goede, al doet het zijn macht op den afdwaler voelen. Zoo zingt David, in den Herderpsalm XXII, waar hij zich zelven aan 't schaap, God aan den Herder vergelijkt: ‘Dominus regit me, et nihil mihi deër[...]t
In loco pascuae, ibi me collocavit.
Super aquam refectionis educavit me
Animam meam convertit
Deduxit me super semitas justitiae
propter nomen suum.
Nam et si ambulavero in medio umbrae mortis,
non timebo mala quoniam tu mecum es.
Virga tua et baculus tuus
ipsa me consolata sunt.’
Uw roede en uw stok hebben mij getroost, d.i.: te recht gewezen, geholpen om op den rechten weg - semita justitiae - te blijven. De herderstaf is dus ook, benevens een steunstok (sceptrum), een roede (virga), en dat is in den mond van ons volk zoowel als in dien van de ouden, de strafroede: Die de roede spaart, haat zijn kinders.
Qui parcit virgae, odit filium suum.
(Prov. 13-24). | |
[pagina 343]
| |
en zoo gebeurt het, dat het bedorven kind een straf, ‘een roede wordt voor der ouders eigen rugge.’ Lijk de Ouders moeten doen met de kinderen, zoo doet God met de menschen: ‘Rechtveerdigh is Gods roê’
zegt Vondel (Triomftorts), willende zeggen: God straft met rechtveerdigheid. Aldus wordt de staf, of de roede, ook het teeken van gezag der rechters: zij mogen slaan met straffen, ten goede of ter wrake, en de Roede van justitie is wel bekend in ons oud recht der MiddeleeuwenGa naar voetnoot(1), ook in den rechterstoel der H. Kerke, de biecht, is de roede van penitencie nog niet verdwenen, en alwie te Rome St Pieter bezoekt, of eene der groote basilieken, vindt daar uit de biechtstoelen een lange roe gestoken, waarmeê de penitencier u op 't hoofd zal tikken, als ge op eenigen afstand van den biechtstoel wilt nederknielen, tot ontslaging en aflaat van overgeblevene schuld of dagelijksche zonde. Zoo sloegen ze oudtijds te Rome den slaaf dien men vrijliet met eene roede op 't hoofd. Andere gezagvoerders, van minder belang, slechts vertegenwoordigers van de hoogere machten, waren, en zijn, de boden, de deurwaarders, de dienaars die orde handhaven in vergadering of stoet, zoo we nog zien in de kerk of gerechtszaal, bij de optochten der geleerde of wetgevende lichamen van Hof, rechtbank of hoogeschool, waar we den stok zien voeren door ceremoniemeester, kerkbaljuws, suisse, pedels, apparitoren enz.... Zoo waren in de Homerische wereld de κήρυκες, de koningsboden, or | |
[pagina 344]
| |
herauten, die we ook bij onze heidensche voorvaderen weten gebruiken, gelijk ons Gezelle leert, den Berkenboom aansprekend: ‘'s Scheemans roede en 's boden staf,
't heidensch recht en vredeteeken
esschonhout en was 't, noch eeken,
't was uw berken borst, die 't gaf.’
In de kleurvolle middeleeuwen, bij hofhouding en steekspel is ook de wapenbode met zijnen staf te vinden. Om bij de Ilias te blijven, zien wij deze boden doende op menige plaats. Nadat Hector met Ajax tot den avond toe gestreden heeft zonder uitkomst, komen de herauten Talthubios en Idaios af, en steken hunne staven tusschen beide strijders door: (VII. 277 sqq.) μέσσῳ δ’ἀμφoτέρων σкῆπτρα σχέθoν om hen te vermanen, den kamp te staken, daar de nacht nu gekomen is. Nὺξ δήδη τελέθει, ἀγαθὸν кαὶ νυкτὶ πιθέσθαι. De nacht immers is reeds volworden,
en goed is 't den nacht te gehoorzamen.
Maar hun rol is gewichtigst bij de vergaderingen. Daar zijn ze de handhavers der orde, zoo in die woelige bijeenkomst van den 2en zang: ‘... negen herauten
weerhielden roepende 't volk, dat ze 't geschreeuw zouden
staken, om te aanhooren de uit Zeus ontsprotene vorsten.’
In zulke vergaderingen nu hadden de herauten eenen staf mede, waarmeê ze 't volk bedwongen, en dien ze ook aan den spreker in de hand gaven, wanneer hij 't woord nam; zoo te zien is in zang XXIII. 566 enz.: ‘Voor hen rees Menelaos op, het herte vol droefheid,
Tegen Antilochos woedend, - hem gaf de heraut toen
in de handen den staf, en gebood den Achaiers
't zwijgen...’
Zelfs in de gerechtzittingen droegen de rechtsprekers | |
[pagina 345]
| |
den herautenstaf in handen, bij 't vellen van 't oordeel: (XVIII. 503-5.) ‘Herauten weerhielden het volk, en de grijzaards
zaten op gepolijste steenen, in heiligen kring,
de staven der herauten in handen houdend, der helderbespraakten,
rezen zij op met dezen, en oordeelden beurtelings.’
Toch zien wij in het epos, dat de koningen ook soms hun eigen scepter hebben, zoo in de vergadering van zang II, 150: ‘op rees vorst Agamemnon
en stond houdend den staf, dien moeizaam Hephaistos bewerkte.’
en Hephaistos gaf hem aan Zeus, deze aan Hermes, Hermes aan Pelops, Pelops aan ‘Atreus, den herder der volken’, Atreus liet hem aan Thyestes, en deze ‘liet hem te dragen aan Agamemnon.’ Het is dus een erfelijke koningstar, dien de dichter op vers 186 noemt: ‘σкῆπτρoν πατρώιoν, ἄφθιτoν αἰεί.
Den voorvaderlijken staf, altijd onverganklijk.’
Hiermede komen wij tot den koningscepter of staf, den voornaamste van alle. Homeros, zooals we daareven hoorden, noemt den koning: herder der volkeren, πoιμένα λαὥν. Zijnen oorsprong getrouw, was dan ook de staf der koningen, bij de Oosterlingen, Grieken, en Romeinen geen korte scepter, dien men bij 't ondereinde vasthield gelijk hertenheere doet in de kaarte, maar een echte scepter of steunstok lijk die der herders. Nu, zooals deze zelfs hunnen staf met koperen of andere versiersels besloegen, zoo deden het de koningen reeds voor eeuwen en eeuwen doen. Zulk een herderstaf zien wij bij Virgilius: (Egl. V, 88.) ‘At tu sume pedum...
Formosum paribus nodis atque aere, Menalca!
‘Neem gij dezen staf,
Schoon door zijn gelijke knoopen en koperen beslag, Menalcas.’
En bij Homeros, wanneer Achilleus den staf ten gronde | |
[pagina 346]
| |
werpt, zien wij hem blinken van gouden nagelkoppen: (I, 245.)
πoτὶ δἑ σкῆπτρoν βάλε γαίη
χρυσείoις ἥλoισι πεπαρμέoν...
De volkerenherders deden, bij die aloude menschen met hunnen staf juist gelijk de schaapherders; zij stonden erop geleund bij het spreken tot het volk: Zie II, 109,
τῷ ὃγ’ ἐρεισάμενoς ἔπέ Aργείoι μετηύδα
op dezen gesteund sprak hij tot de Argeiers
maar zij deden er ook nog heel wat anders mede. Wanneer, in den 2en zang, het volk oproerig is en weer huiswaarts wil, leent Odysseus dien ‘onbederflijken koningstaf’ van Agamemnon, en gaat van man tot man; den eenen spreekt hij met vriendschap aan en stilt zijne vrees, maar vindt hij eenen schreeuwer en opstoker, hij slaat hem met den staf: ‘Zwijg’, zegt hij, wees stil en luister naar de anderen, 't en is niet goed dat er vele meesters zijn, één weze meester, één koning, wien de Zoon van den listigen Kronos den staf verleende en het gezag; om u te besturen.’ En als in de nieuwe volksvergadering de dwaze Thersites Agamemnon beleedigt, komt Odysseus met den staf op hem af, en zegt hem zwart en blauw: Thersites, babbelaar, hoe hard gij ook spreken kunt, zwijg, en wil niet alleen met koningen twisten, of....... ‘en zoo sprekend, sloeg hij hem met den scepter op rug en schouders, dat hij krulde en dat heete tranen hem ontsprongen, en een bloedige striem zwol op zijnen rugge onder den gouden staf omhoog.’ Zoo vreeselijk was dan het ware, stoffelijk gebruik van den heiligen koningstaf; en 't is niet wonder dat wij, in den Bijbel, Gods wrake, zoowel als zijn goedheid zien uitwerken door Mozes' staf, waarmeê hij de plagen op Egypte slaat, de Roode Zee opent, en ook 't water uit de rots doet springen. Was Mozes niet de herder van het volk van | |
[pagina 347]
| |
Israël, en was ook zijn staf geen herderstaf, dienende om zijne schapen te verdedigen, en zijne macht te toonen? Besturen, richten en bestraffen. Zoo en niet anders spreekt de Kerk tot den nieuwgezalfden koning, als zij hem den staf toereikt: ‘Accipe virgam virtutis ac veritatis, qua intelligas te obnoxium mulcere pios, terrere improbos, errantes viam docere, lapsis manum porrigere, disperdere superbos et relevare humiles, et aperiat tibi ostium J. Chr. Dnus noster....’ Zoo meende het Vondel, wanneer hij Lucifer laat zeggen van 's menschen koningschap: ‘met recht is hem gegeven
de groote staf, waervoor alle eerstgeboornen beven
en sidderen.’....
en wanneer hij in de Altaargeheimenissen van Jesus' koninglijke glorie spreekt: ‘... berstende uit het graf
en stijgende bij God verwarf den staf.
die wetten stelt den hemel, helle en aarde.’
Eindelijk nog een woord van den bisschoppelijken staf; hij is in der waarheid een herderstaf, baculus pastoralis, en heeft nog geheel den ouden vorm van den steunenden stok, met de omgebogene krukke, zoo hij in de handen was van de Joodsche en Oostersche, van de Grieksche en Romeinsche herders. De wijding van dien staf zegt o.a.: ‘Sustentator imbecillitatis humanae Deus, benedic baculum istum....’ en hij wordt den nieuwen Bisschop in handen gegeven aldus: ‘Accipe baculum Pastoralis officii, ut sis in corrigendis vitiis pie saeviens, judicium sine ira tenens, in fovendis virtutibus auditorum | |
[pagina 348]
| |
animos demulcens, in tranquillitate severitatis censuram non deserens. Amen.’ De staf is dus een teeken van steun voor zich zelven en voor anderen, van gezag en weerdigheid voor het goed, tegen het kwaad. Hoogheilig was en is dan de scepter, hoogheilig was die scepter of staf, dien Achilleus vasthield, en wel mocht hij zeggen: dit zal u een groote eed zijn.
('t Slot volgt) Al. Walgrave |
|