- Hoe?
- 't Vlaamsch dat we kouten langs-tonzent, zei ze, 'n is maar een botte tale, waarachtig...
-?...
- ... al Oostwaarder, zei ze, klappen ze schooner...
- schooner?
- ... nader van de boeken, ba'-ja!
Dit docht heur, daar immers een ‘Oosterling’ vreemd spreekt. ‘Vreemd’ voor een Vlaming is ‘niet-alledaagsch’, ‘niet-gemeene’, dus treffend, weerdig bewonderd, weerdig bewaard, en ‘weerdig gedrukt’.
'k Zei:
- Mensch toch, ge zijt gij wel fraai!... Wie kan u verplichten, in uw maren naar Moeder, uw tale te draaien, anders als dat ze-zijzelf ze u geleerd heeft?
- Gesteld als gesproken... ze 'n zou zulke taal niet begrijpen. Want weet wel, waar het lezinge doet, zij ook 'n kent maar de woorden die men heur, in den tijd toen ze zat op de banken, heeft doen stellen en spellen... geen andere!
........
Arme Vlamingen.
- Maar in 't fransch?... zei ze. Dàt is de liefde! Dàt gaat gemakkelijk. Veel liever stel ik wat op in het fransch.
- Ei?
- Dààr stel'-je 't ten minste, gelijk gij het uitsmijt.
Ze deed het zij toch!... En 'k wil, had'-je dan heur opgeraapt fransch een keer gehoord!... en geboekstaafd gezien!
Maar, enja, weet-je wat? Over dat fransch (en vandaar heur gemak) en had nooit nog - als over ons vlaamsch honderd jaar lang al - ‘het Onderwijs’ (met een grooten O voren en de wijs-heid vanachter) een dwangleest gestropt en een rokkelijf gehangen.
........
Nog armer Vlamingen! Wee!
... Want dit en vongen ze niet van vijands of franschaards, doch van eigen? zoogezeide. - goêvrienden.
L.D.W.