Biekorf. Jaargang 25
(1914-1919)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |
[Nummer 19 en 20] | |
Aangaande den ‘Eed’ in 1797
| |
[pagina 326]
| |
Vanbinnen, wat meenden die menschen, wat en maalden ze uit hun hersens niet op, vooraleer ze dan eind- en stakelijk beslist waren, de eenen om alzoo te weigeren, en de anderen om toe te geven toch; de eersten dus, de meesten, om liever in den duik op dool, of ook in ballingschap te gaan, en de anderen om aan hun geweten een wrong te geven, d.i. om zoogezeid, en mits een schuinsche meeninge, het minste-kwaad-van-twee erdoor te blauwen, en zoo de tijdelijke ontherdering hunner schapen te vermijden? Even van dat wreed getwijfel van die priesters allemaal, heb ik twee bewijzen kunnen achterhalen, beide tot-nu-toe-nog meen ik ongeboekt, en die wis wel dienden hier bewaard te worden. Zielenwee is immer diep, oneindig, dus nooit-genoeg gekend, en eeuwig 't uitpeilen weerd. Daarbij: men heeft gewild in deze laatste tijden, dat de geschiedenis een broodveete is en anders niet, een ouweerhoudelijke tij van stoffelijke verlangens. Dat ze tendeele dat is, 't weze zoo; maar dat ze alléén maar dat is, kan niet zijn; ze is meer geweest dan alzoo een wederzijdsche knijzinge van hongerige magen. En beide de getuigenissen die hier volgen, zullen kunnen meehelpen om, nevensaan een zulke lijfsgeschiedenis, ook zielsgeschiedenis te doen hergelden, jazelfs om de eerste maar te doen aanzien als een geschiedenis van kinderkommernissen, de tweede integendeel als een van grootemenschens-smerten.
*** Pastor Vynaegie's redenen-geweest toen hij den ‘Eed’ besloot te doen in 1797. Deze zijn eerst de redenen van iemand die zijn kudde wilde gerenzien, en die meende daarom wel te doen met toe te stemmen in den eed. Hij was ‘Rogerius Vinaegie’ pastor te Wynghene, ‘fs Francisci et Mariae Theresiae van Iseghem natus in | |
[pagina 327]
| |
B.M.V. 1a portione Brugis’ overleden te Wynghene ‘8 Martii 1818 ---- et 10 ejusdem ---- sepultus ---- aetate 80 annorum [,] fuit Jubilatus sacerdos [,] vicepastoriam exercuit primo in Oostkerche 2o [en laatstGa naar voetnoot(1)] in Handsaeme [,] via concursus promotus ad hunc pastoratum anno 1771Ga naar voetnoot(2)’. Op zijn grafsteen, ten kerkhove van Wynghene staatGa naar voetnoot(3): D.O.M.
Sta, lezer, wie gy syt was ik voor desen,
Wie ik nu ben, sult gy haest wesen.
Rogerius Vynaegie
pastoor deser parochie
den tyd van 48 jaeren, overleden den 8 Maert 1818
Dat syne siele ruste in vrede
R.I.P.
En onder den lijkdienst was er een sermoen door Deken Bulcke, pastor van Zwevezeele, doelende op den zeg: ‘Het is schrikkelijk te vallen in de handen van den levenden God’... met daarin, wil de overleveringGa naar voetnoot(4), een zinspeling over 's Pastors eed vanuit den franschen Tijd. Welaan, toen Pastor Vinaegie zijn eed had afgeleid, dit was op 18n Slachtmaand 1797Ga naar voetnoot(5), achtte hij het best dan eens zijn hert en zijn geweten te ontlasten met vóór zijn kudde zijn gedrag te verrechtveerdigen. Opsprake was er allichtewel geweest: 't is te verstaan uit zijn rede; en hij stelde zijn woorden vast op een blad, om geen woord te letter of te vele te zeggen, en las dit af den 26n die daarop volgde. | |
[pagina 328]
| |
Rechts dit blad is 'tGa naar voetnoot(1), dat we onderhanden gekregen hebben. En we drukken 't hier over, zooals het gaat en staatGa naar voetnoot(2).
18 9bris praestiti juramt
[Bl. 1, vk.] Dom ultima post pentec 26 Novemb 1797
ik come vandage op den Predickstoel om redenschap te doen van vermaerden Eed dew ik saterdag 12 deser gedaen hebbe aen de fransche Republyke wiens onderdaenen wy nú allegader geworden syn en dew vân Keyser onsen gewesen Souvereyn en byna alle mogentheden van Europa Ja vân Paus self den vader van het Christendom voor souvereyne Rêp herkent syn. ik verclaere en moet bekennen dat, voor aleer ik my tot dien vermaerden Eed hebbe connen begeven, ik vele lange en harde hertstogten hebbe onderstaen, insiende besonderlyk de tegenheyt dew vele geleerde en agtbaere mannen daer van hadden, ik hebbe dan tragten alle mogelyke middelen te gebruyken om te weten of dien Eed geoorlooft was, of ik dien met goed en geruste conscientie mogte doen. Ten dien eynde hebbe ik voor alles, volgens myn cranck ver- | |
[pagina 329]
| |
mogen, altyd den heere gebeden, den h Geest te voet gevallen om syn h ligt te vercrygen, en wel besonderlyk in dese seven leste weken in dew den openbaeren Godtsdienst is opgeschort geweest, hebbe ik myn ijver verdobbelt. ik gevoelde wel dat ik genegentht had om dien Eed te doen, dat het den yver was tot de zielen en behoudenisse van onsen Godtsdienst, die my trock en beweegde, maer dit was niet genoeg. Daerom hebben ik dagelyx, en dickwils by nagte wacker wordend daerop gestudeert, ik hebbe de wet vân 7 vendemiaire van het vierde Jaer der Repub nagesien die sy noemen wet over de oeffeninge en uytwendige policie der Godsdiensten [Bl. 1, ak.] Sy seggen in het voorberigt van dese wet: (hetw hunne insigten en beweegredenen uytdruckt) dat volgens de termijnen van de constitutie niemant mag belet worden van te oeffenen den Godtsdienst die hy verkosen heeft, mits sig conformerende na de wetten. Nú wat sy hier door verstaen drucken sy uyt in deser voegen: considererende dat de wetten, aen dew men sig moet conformeren in het oeffenen vân Godtsdienst, niet vast en stelt over het gene dat afhangt van het gepeys (dat is te seggen de Geloofspointen en chrîst leeringe) over het rapport vân mensch tot de voorwerpen van synen Godtsdienst (dat is tot all dat wesentlyk is tot den Godtsdienst) en dat sy geen ander eynde en hebben nogte en connen hebben als eene toesigttigheyt besloten in de maetregels van Policye en publyke veyligheyt. dat sy vervolgens moeten versekeren de vrye oeffeningen vân Godtsdiensten door de straffen van die dew de plegtigheden der selve stoor en ofte de dienaers in hunne bedieningen affronteren en eysschen vân Dienaers van alle Godtsdiensten een gansch borgerlyk guarandGa naar voetnoot(1) tegen het misbruyk dat sy souden connen maecken van hunne bedieninge met op te hitsen tot de onghoorsaemht aen de wetten vân Staet alsoo luyden de woorden van die vermaerde wet uyt welke wet ik verstaen dat de Rêp vrye oeffeninge guarandeert aen | |
[pagina 330]
| |
den Godtsdienst, als de Dienaers geven een borgerlyk guarand van hunne onderdaenen niet op te hitsen tot de onghoorsaemht aen de wetten vân Staet. <voorders> ik hebbe verscheyde schriften gelesen dew hier af handelen soo vooren als tegen; ik hebbe verstandige en geleerde mannen daer over gesproken soo regts als Godtsgeleerde. ik hebbede [bl. 2, vk.] wet van dien vermaerden Eed van 19 fructidor lestleden ook in haeren oorsprong ondersogt, de reden waerom deselve gegeven is. ik hebbe gehoort en gesien de uytlegginge dew vermaerde regtsgeleerde, de tribunalen, commissarissen principal, decreten self daer aen geven. Eyndelinge ik hebbe myne oogen laeten vallen op soovele deftige mannen niet min agtbaer in hun gedrag enGa naar voetnoot(1) deugd, als door geleertht en plaetsen die sy becleeden in de Bisdommen van ons Nederland Luyck, Dooruyk, Gend, Jper, Brugghe dew den Eed gedaen hebben en dagelyx nog doen. dit alles rypelyk overwegende wierd ik overtuygt dat in dien vermaerden Eed geene swaeright te maeken was, dat hy geoorlooft was, dat ik denselven met goede en geruste conscientie mogt doen en vervolgens dat ik als Pastor in myne conscientie verpligt was dien te doen om mijne schaepen te behoeden en godsdienst te oeffenen. <t' is waer> ik hebbe all merkelyken tyd in dit gevoelen geweest; maer hebbe uytgestelt my te openbaeren, omdat ik altyd hope hadde, dat de fransche Rêp, siende en hoorende de tegenheyt dieer vele hadden, misschien die soude ingetrocken, versoet of verandert hebben: maer ik sag dater geene waerschynelykht meer was: integendeel dat sy meer en meer aendrong dat wy dien Eed moesten, doen. ik oordeelde dat van dien te doen afhing de Glorie van Godt, de behoudenisse van het eenig waeragtig gelof den suyveren Godsdienst en de salight van myne schapen dew aen myne sorge bevolen syn en voor dew ik in het oordeel Godts de alderstrengste Rekeninge sal moeten geven. | |
[pagina 331]
| |
ik vreesdeGa naar voetnoot(1) en voorsag indien wy geduerig den Eed bleven weygeren, als rebellen souden aensien worden, dat alhaest ons vaderland, Eertyts soo Catholyck en Chrîst, soude bloodgestelt syn aen de alderongeluckigste en onerstelbaere rampen: de dienaers verjaegt, gebannen, de chrîst inwoonders sonder kerken, sonder sacrificien, [2, ak.] souder hh sâcrmt, sonder leeringe of onderwysinge, sonder Troost soo int leven als in de dood souden syn, en eyndelinge het eenig waeragtig gelofGa naar voetnoot(2), sonder hetw de salight onmogelyk is, soude verliesen. als ik dit overdagt soo wierd ik in myne Ziele ontroert, ik wierd gepraemt, gedwongen om dien vermaerden Eed te doen. ik hebbe dan den selven gedaen, geen menschelyk opsigt heeft my langer connen wederhouden. Dus met dien Eed te doen, met te gehoorsaemen aen de Repub van vrankryk dew nù onsen Souvereyn is, mag ik wederom vryelyk mynen Godtsdienst oeffenen, ik mag de hh Sacramenten bedienen, gheel het Evangelie prediken, leeren & immers alles doen dat den wesentlyken godsdienst aengaet. de Constitutie, de wet guarandeert ons de vryheydt van den godtsdienst; Ja sal straffen die den selven stooren of haere Dienaers affronteren, alswanneer de Dienaers geven eene be Eedigde verbintenisse van onderwerpinge. dit is dan de wyse op dew ik ben voortgegaen de middelen die ik in twerk hebb geleyd voor het ontluijken van den Eed. OOrdeelt nú ofer iet qualyk is of meer hebbe connen doen om voorsigtig voorts te gaen. Laet ons nú eens sien in het cort waerin dien vermaerden Eed bestaet en welke den sin is van den selven. desen Eed bestaet in dese woorden en luyd aldus: ik sweere haet aen het Coningdom en aen de Regeringsloosheydt: aengecleventheyt aen de Republyke en aen de Constitutie van het 3 Jaer. dit syn de woorden van den Eed: maer welke is nu den sin van den selven? | |
[pagina 332]
| |
Om den sin van eene wet wel te kennen en te verstaen, wy moeten besonderlyk den oorsprong de meeninge het eynde of den buyt van den wetgever weten. nú den oorsprong van die vermaerde [3, vk.] vermaerde wet is dese: te weten dat er in vranckrijk eene omwentelinge ontdeckt of gevreest wierd om eenen Nieùwen Coning op den Throon te brengen en de Constitutie omverre te werpen en te vernietigen en alsoo wederom gheel vranckryck in troubel te bringen en heele beken bloed te doen stromen: dit is besonderlyk den 18 fructidor lestleden geschiet. Om desen grauwel te voorcomen en te stutten: soo is den 19 derselve maend dese wet gegeven dat alle publyke dienaers soo geêst als weerelyke desen Eed van haet moeten doen: vervolgens wie en siet hier niet claer het eynde den Buyt vân wet en den wetgever? te weten dat alle publyke bedienaers hun by Eede sullen verbinden van noijt mede te werken tot de herstellinge van het coningdom of de regeringloosht in vranckryk < en omver[wer]pen der constitutie van het jaer 3 > en vande gemeene ruste niet te stooren door middelen tegenstrydig aen de goede veylight van eenen Republykaenschen Staet: en in desen sin word dien Eed verstaen: den gemeenen roep, de uytlegginge van vermaerde Regtsgeleerde, van alle de persoonen die in openbaere borgerlyke bedieninge gestelt syn, de centrale administratie in haere proclamatie van den vyfden vervoldag en bovendien den wetgever self leggen my dien sin soo uyt van den gevraegden Eed. het is dan in desen sin dat ik dien meermals vermaerden Eed gedaen hebbe als gehoorsaemen onderdaen aen de fransche Republyke welkers souvereniteyt van byna alle de mogentheden van Europa vân KeyserGa naar voetnoot(1) vân Paus selfs herkent is. ik laet VE nu allegader oordeelen uyt het gene ik geseyt hebbe ofer iets in dit alles in my berispelyk is, ofer iet is <wesentlyk> tegenstrydig aen ons h geloof of Religie Nogtans dit alles niet tegenstaende den helschen vyand | |
[pagina 333]
| |
can niet lyden dat den godtsdienst hierdoor <gelukiglijck > herstelt is: ik wete dat'er [3, ak.] dat'er wulfen in myne schaepen syn dew het doen van mynen Eed beknibbelen en met hunne venynige en lasterende tongen besmeuren dat'er syn dew de schaepen van hunnen wettigen herder Ja van den Godtsdienst aftrecken dew seggen dat men na de Messe of diensten van sulke Priesters niet en mag gaen, < & > dew als waere vyanden van Godts kerke int midden van de terwe inden acker des heeren oncruyt zaeyen. hier moet ik met den stervenden saligm seggen: Vader vergeeft het hun, want syen weten nietGa naar voetnoot(1) wat sy doen ik voeg er by: sy en weten ook niet wat syGa naar voetnoot(2) seggen; sy en weten de Eerste beginselen van de Chrîst leeringe niet; sy en bemerken niet, dat sy met een ander aftetrecken van den godtsdienst en hunne wettige herders, dat sy hun selven afsonderen van de gemeenschap der h kerke: sy en letten niet dat sy waere schismatyken syn en vervolgens verpligt syn dit te herroepen en te herstellen andersints geen vergiffenisse nog salight voor hun is. dat soodaenige verblinde, willen sy wys syn, hun veroodmoedigen dat sy eens de 13 lesse vân Mechelschen Catechismus wel nasien. helaes! helaes! wat dwaesht! wat ongehoorde vermetentht! gheele Bisdommen of Dioecesen, soovele hooghgeleerde en agtbaere mannen, Artsdiakens, Dekens, Pastors, weerdige Priesters, deugtsaeme weerlyke loffelyk in hunne bedieningen, dew alle dien Eed gedaen hebben veroordeelen? verwysen? O heere vergeeft het hun! verligt hun! spaert hun. Soo dan: ik hebbe VE voorgehouden de beweegredens en het insigt dêw ik gehad hebbe in het ontluycken vanden vermaerden Eed. de Constitutie guarandeert my de vrije [4, vk.] oeffeninge van mynen godtsdienst, Ja sal straffen die den selven soude stooren of de Dienaers affronteren, ende IK als publyken dienaer en gehoorsaemen onderdaen | |
[pagina 334]
| |
geve aen de fransche Republyke eene beEedigde verbintenisse van eene borcgerlyke onderwerpinge en dat ik noyt myne onderdaenen sal ophitsen tegen den Republycaenschen Staet < of haere constitutie > ende...... het insigt het gone ik hier in hebbe, is: de Glorie van Godt, de behoudenisse van ons eenig waerachtig gelov, het vrye oeffenen van onsen waeren Godtsdienst, immers de salight van VE allegader myne schaepen dew aen myne sorge bevolen syt en de gone Godt uyt myne handen sal vragen. desen yver heeft my daer toe gepraemt en gedwongen. Maer hoe wensche ik dat gyl: mynen yver en insigt wel beantwoorde! met voortaen met grooter Eerbiedight en godvrûgt het h Sacrificie der Misse by te woonen, met heyliger bereydinge en gestigtight de hh Sacramenten te naderen, en met meerder oplettentht en aendagtight Godts woord en Chrîst leeren te aenhooren ik soude mynen yver en aerbeyd vergolden agten. Gyl: hebt nú seven weken lang door de toelaeting en regtveerdge straffe Godts <geproeft> wat het is, van dit alles berooft te syn: daerom neemt het geluk, het gone de Goedht en Bermht Godts ùl: wederom doet, neemt dit geluk waer; of andersints vreest dat ditGa naar voetnoot(1) alles eens voor goed en voor altyd u afgenomen worde en noyt wederom gegeven: het is misschien de laeste dreygende Roede geweest om ú te bekeeren - Quod Attestor Rogerius Vynaegie pâst de wynghene - ('t Slot volgt) L. De Wolf |
|