Biekorf. Jaargang 25
(1914-1919)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVondelingnamen‘EN hoe gaan we dat kindeken heeten?...’ Deze vrage was de eerste die de menschen immer bekommerde, bij den doop van een vondelingske. Johan Winkler (in zijn standaardwerk ‘De Nederlandsche Geslachtsnamen in oorsprong, geschiedenis en beteekenis’, Haarlem, Tjeenk Willink, 1885, op bl. 436) meent dat algemeene namen voor zulke kinderen geweest zijn: Vondeling, [Vonderlynck?], VindevogelGa naar voetnoot(1), Vindelinckx, Windelinckx... maar geen ‘Van Vondel’, wat eerder bediedt ‘van 't brugske’. Vgl. hierover medeen Wvl. Idiot. o.w. ‘Vondel’ en Loq. o.w. ‘Vondelbrugge’. Andere namen echter waren er ook, en ontstaan er nog, in 't bijzonder en vooral getrokken uit de omstandigheden. Johan Winkler weetGa naar voetnoot(2) van een AgaatGa naar voetnoot(3), aldus vernoemd ‘omdat dit kind, toen het gevonden werd, een agaatsteentje, zekerlik als een herkenningsteeken, aan een bandje om den hals had’. Ookal kent hij een voorbeeld, zegt hijGa naar voetnoot(4), ‘waar men aan den vondeling den naam van de straat, waar hij gevonden was, als geslachtsnaam gaf’. En een derde voorbeeld haalde hijGa naar voetnoot(5) ‘uit het volgende | |
[pagina 223]
| |
bericht, voorkomende in het brugsche nieusblad Burgerwelzijn, in het nummer van 21 Mei 1884: ‘Zondagnacht, rond 12 ure, heeft de genaamde A.V.E. te Zuidschote, een pas geboren kind gevonden, dat in een pander verborgen was. Den maandag namiddag is het gedoopt, en het kreeg de namen van Renilde Marie van Pander. Op meer voorbeelden nog ben ik gestuikt al nu-en-dan neuzende in de doopboeken van Becelaere (= B) en Zonnebeke (= Z). Den 13n in Zaaimaand 1654, hield men hier boven den den doopsteen ‘puellam hic expositam’Ga naar voetnoot(1), en 't meiske kreeg er wat het hebben moest, en dan werd het ingeboekt... Maar zijn naam en is maar nadien bijgesteld; wellicht heeft men een tijdtje gewacht om te zien of vader of moeder niet zelf en gingen opkomen, doch dezen bleven weg, waarna men dan geschreven heeft als name: kerckhoú[e]! Zoodat er niemand en hoeft te vragen waar dat 't kind gevonden was. Eveneens op 31n in Zaaimaand 1675 werd gedoopt een ‘van de scheúre exposita’Ga naar voetnoot(2). Andere gevallen vernam ik uit Zonnebeke, bovendien met meer-duidelijken uitleg erbij. Op 21n in Koornmaand 1691, ‘fuit exposita proles sub furno tabernae de broodsende’, ze vonden een kind onder den oven van de herberge de ‘Broodsende’Ga naar voetnoot(3), en 't werd gedooptGa naar voetnoot(4), en peter en meter een Claerboút en een Boonen-ege ‘nomen dederuut’, gaven hem den name ‘le foúr’Ga naar voetnoot(5). 't Is een keer 't opmerken weerd dat 't ‘le foúr’ was in 't fransch, en niet ‘vandenoven’ of ‘wttenoven’ in 't vlaamsch; doch er bestonden toen ‘le four's’ op Zonnebeke, of kort-tevoren waren er | |
[pagina 224]
| |
geweestGa naar voetnoot(1). En God weet, of 't niet een beetje gewild en was, dat de doopers liever zeiden ‘le fout'’! Ze vonden dan een keer nog een klein boontje op 12n in Schrikkelmaand 1710: en ‘ei cognomen addiderunt vander linde, ab arbore iuxta quam inventus est prope tabernam vulgo de brootsende’Ga naar voetnoot(2). Was weer eentje van al de ‘Broodsende’; maar 't kwam nu van onder een lindeboom. Den 3n in Slachtmaand 1711, doopte men een ‘van den bussche exposititium sic vocatum a sylva, in qua inventus est’, zoogenoemd dus omdat men hem opnam uit een bosch; 't staat erbijGa naar voetnoot(3). Dan den 12n in Grasmaand 1724, kerstende men een ‘van de waghen exposititium’; en ten zoome van 't blad staat er bijgevoegd: ‘dictus a curru, in quo inventus’Ga naar voetnoot(4); immers deze lag op een wagen. Eindelijk (immers ik en heb niet verder meer gezocht) op 21n in Koornmaand 1740, had men te doen met een dochtertje, welke peterGa naar voetnoot(5) en meterGa naar voetnoot(6) ‘appellarunt notelare ab arbore nuce sub qua inventa est’Ga naar voetnoot(7); men heette't alzoo omdat 't eentje was van onder een notelare.
* * *
't Spreekt dat de bovenstaande namen uitgevonden en aangepast zijn naar 't voorbeeld of naar den sneê van andersbestaande dergelijke. ‘Vandekerkhove'n’ ‘Vandenbussche'n’ ‘Vanderlinde'n’ enz. hebben er altijd bestaan; en zeker wel zijn ze zoogenoemd geworden minst-van-al voor de reden van | |
[pagina 225]
| |
hierboven. Nochtans ik meen, dat men tot heden te stelselmatig en te uitsluitend zulkdanige namen aanzien heeft als bewijs van 's stamvaders woonoord. Onze gevallenboven (nogmaar uit twee dorpjes in een klein vijftigjaar tijds) betoonen dat er, benevens woon-bestaakzucht, kunnen nog andere redenen geweest zijn tot het stichten en aaneensmêen van oord- of stand- of uitzichtwijzende geslachtsnamen. Even weet ik hier rechts nog een voorbeeldeken bij, insgelijks van alzoo een aangelapten naam; dit om almeer te laten zien, al steunende op geschiedkunde, hoeverre een volksgril gaan kan in 't uitsteken van namen. Den 1n in Herfstmaand 1746, doopten ze te Zonnebeke ‘mariam catharinam parforce filiam fornicariam joannae thresiae de l'heyeviduae jacobi terryn... et cuiusdam militis a quo fuit oppressa in campo... et nomen militis ignotum, et jdeo datum nomen parforce...Ga naar voetnoot(1). Ziet! 't kind werd alzoo geheeten, omdat 't een beetje wist van 't geweld! Zoo ook vermeldt J. Winkler een dietschen geslachtsnaam ‘Geweld’, mitsgaders nog andere namen die erop trekken; maar Winkler klaagt dat 't hem ‘raadselachtig’ voorkomt ‘hoe iemand er in heeft kunnen berusten dat zulk een bijnaam zijn vaste geslachtsnaam werdGa naar voetnoot(2)’. Wie weet, en zijn de ‘Geweit's’ de ‘De Hoon's’ de ‘List'en’ de ‘Onghenae'n’ enz.Ga naar voetnoot(3) ook niet een haartje bevriend met de ‘Parforce'n’! Zeggen we tot een besluit, dat de namenkunde, gelijk veel ander wetenschappen, tot heden te ver afgebleven is van de volkskunde. Een boek als dat van Winkler over ‘den oorsprong van geslachtsnamen’ (hoe kostelijk dat ditzelve zij, en al is 't onschatbaar als verzameling) kon deugdelijker worden, ging het gesteund op geschiedkundige aanduidingen en volkskundige bevinding: de geschied- | |
[pagina 226]
| |
kunde moest ons wijzen naar wat gebeurd is en geboekt uit het verleden, de volkskunde naar wat nog alledage-voort geschiedt. De namenkunde in 't bijzonder, 'n is niet blijven stoppen aan het Fransche Schikbewind; ze leeft nog immer, te weten onder 't volk, buiten en bachten den ‘Burgerstand’. En alzoo, indien hier de geschiedkunde een grond zijn van leering, en een grond móet zijn mag ervan, aan een anderen kant de volkskunde blijft er, levend, altijd een aanwijs toe een ingeving en een keuring. L. De Wolf. |
|