anderssins ghewapent / met groot gherucht langhs de straeten te trecken / waer uyt vele inconvenienten souden moghen rysen....’
Op 13 April 1619 vindt het Magistraat het andermaal noodig 't oude gebod opnieuw uit te veerdigen en met den hoorn te laten afkondigen op de hoeken der stad. Dat alles schijnt boter aan de galg geweest te zijn, want op 26 Juli 1619 werd een nieuw gebod afgekondigd:
‘Alsoo veele ionghers ende andere persoonen binnen dese stadt voor maniere aenghenomen hebben / de passanten ende in 't besondere vreemdelinghen ende buytenlieden / met steenen ende slyck te worpen / naer te roepen ende te beschimpen / hen ghevende den naem van Ariaen / oft andere; waer uyt vele gheschillen / kyvaegien / ende vechteryen zyn rysende / ende noch meerdere souden comen te rysen / ten sy daer teghen werde voorsien: soo ist dat men van 's Heeren ende deser Stadts weghen eenen yeghelyck wel scherpelyck verbiedt / dusdanighe ende alle andere maniere van lasterlycke naerroepinghe ende beschimpinglie te ghebruycken / met steenen / slyck oft yet anders te worpen: op pene van ses guldens boven arbitrale correctie.’
Laat ons hier bijvoegen dat op zelfden 13 April 1619 het Stadsbestuur, door een ander stadsgebod aan de ‘ionghers’ verbood ‘met pylen ende boghen te schieten langhs de vesten.’
En 't was juist alsof er niets werd verboden, want zie, op 26 Februari van 't volgende jaar 1620, zegt het Magistraat in een opnieuw afgekondigd gebod:
‘Alsoo niet teghenstaende by onze voorgaende ordonnantien ghestatueert is.... ende men nochtans bevindt dat de selve nieten wordt onderhouden....’
Dan op 28 Juni 1621 wederom:
‘Alsoo nietteghenstaende verscheyden ordonnantien / tot diversche tyden binnen dese stadt ghepubliceert / diversche jonghers/.... hen vervoorderen daghelycks op de straten / vesten / oft andere plaetsen te worpen met