Biekorf. Jaargang 25(1914-1919)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Liefdelied van den Boerenknecht MIJN zoete! Gij hebt mijn wil betooverd, mijn lijf en ziel veroverd met uwen zijën blik; 'k was boomsterk, vlug als kwik, van jongmans hier de schrik; nu liet ik mij verzoeten een lammeke aan uw voeten mijn zoete! Mijn zoete! De zon gaat bloedig onder; men zegt, dat vurig wonder voorspelt een kwaden dag.... Mijn vijand dien ik zag voorbijgaan, met een lach dierf minzaam u begroeten mijn zoete! Mijn zoete! Als morgen ben ik verre, zie dan naar gindsche sterre die spiedend houdt de wacht. Ze glanst op ons gedacht en wie mijn lieve tracht gelijk een dief te ontmoeten, dat doet mijn mos hem boeten mijn zoete! [pagina 134] [p. 134] Kloefliedje 'tSCHOONE boerenmeiske kwam met schoentjes fijn modehoed en linten rokje van satijn. Niemand dierf met liefde tot die juffer gaan want ons boerenjongens hebben kloefen aan. 't Slimme boerenmeiske zei, mij vlucht elkeen; nam een schort en kloefjes en gong pertig heen. In de dreve kwamen gauw twee kloefen bij, en de blokjes zongen vroolijk zijde aan zij. 't Felle boerenmeiske welgezind, gezond, wrocht tot in den huiskring tien paar kloefjes stond. Met heur man en kinders nooit vernoei verdriet want 't is alle dagen wieg- en kloefkeslied. Voor 't butteken.... VOOR 't hutteken van leem en strooi dat groene vlieren sieren aan 't vensterken met bloementooi alop het groene groezeke zat Mieke mooi mijn poezeke. [pagina 135] [p. 135] Het is een meiske met geluw haar dat met gebogen oogen ter kerke komt, elk kijkt er naar toon bloost ze fel een poozeken of Mieke waar' een rozeken. Ik kwam voorbij daar en zei goên dag en zag baar even beven; maar smeekte met een zoeten lach al draag ik geen kazuivelken 'k ben, Mieken, ach, geen duivelken! Veracht ge 't huwlijk, een sakrament! Dat zoudt ge boeten moeten! Zij loech ne keer, ik werd heur vent, nu werk ik lijk een ezelken voor Mieke djent mijn kwezelken! Stropdragers Legende VAN Keizer Karel is gekend dat hij en goede stede Gent soms waren smalle vrienden, want als hij sprak van dwang of last gauw Roeland stormde en oproer was 't zoodat ze een les verdienden. De keizerbenden rond den wal weer hielden als in eene val de gentschen opgesloten, tot 't volk riep: 't muiten uitgesteld wij worden met te veel geweld verhongerd en beschoten. [pagina 136] [p. 136] En toen een wapenbode kwam riep Keizer Karel rood en gram: Gij trotschaards, wilt ge vrede? ‘Zendt, dragend rond den hals een strop ‘tien poorters met geschoren kop ‘met sleutels van de stede!’ En deerlijk in hun boetekleed tien poorters kwamen naar 't bescheed met stroppen op hun rugge; maar later wist de Keizer dat die men hem schalk gezonden had ze waren ál van Brugge! Theo Brakels Vorige Volgende