Biekorf. Jaargang 25
(1914-1919)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 6] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Voegende’ doopnamenDE doopnamen derwijze uit te kiezen dat ze rijmen ondereen (dat ze ‘voegen’) is een volksgebruik, dat wellicht alhier en aldaar in Vlaanderen bestaat, maar dat toch alleszins bestaat te Becelaere. Wanneer ze hier een boreling ten doope brengen, bestellen ze immer voor 't boontje twee heiligennamen: een voornaam zeggen ze, en een ‘achternaam’. - 't En is allegare maar sedert de jaren '40 dat het zoo gaat; want van-voordien en vind ik op de doopboeken meestendeel maar-één nameGa naar voetnoot(1). Thans echter nooit min dan twee, zelden meer; 't is lijk een wet geworden. Beide namen zijn meestendeel uitgestoken thuis of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderwege, 't blijkt: maar 't betaamt dat peter en meter elk een-er van opleggen bij den doop... zelve zoogezeid; peter spreekt eerst voor de knechten, meter eerst voor de ‘meisens’. En 't zijn deze twee achtereengezeide namen die dik wijls gaan rijmen - oprecht gewild. En merkt wel op, negen-en-negentig op honderd van die namen zijn fransche dwersdoor, en meestendeel worden op zijn fransch eindewaard gestemzaat. Bovendien 't komen alsan nieuwere en nieuwere bij, stadsche te weten. 't Eigenaardigste nu in 't gebruik van die namen, is ‘'t voegen’. Hiervan kan men 't ontstaan vervolgen in de doopboeken. Niet van 't eerste jaar maar van 't derde-vierde voort dat het bezigen van twee namen is opgekomen, d.i. van omtrent de jaren '50, staat er al voorzichtig een keer hier en daar: ‘Florence-Hortense’ en ‘Pharaïlde-Mathilde’. 't Sleept-aan tot in '55 eer dat ‘Edmond-Florimond’ erbij komt, gevolgd door ‘Henri-Louis’. Nog een vijf jaar later, zet het weerom verder uit: ‘Théophile-Cyrille’ is daar, ‘Martien-Julien’, ‘Richard-Leonard’, ‘Isidore-Victor’, ‘Rosalie-Nathalie’, ‘Eem'lie-Aur'lie’ en ‘Ivo-Leo’. Van '60 tot '70 geen nieuwe scheppinge meer, buiten van ‘Bénoni-Henri’. Maar dan omtrent de '70, met ‘Eveline-Céline’ aan 't hoofd, ‘Stéphanie-Romanie’ en ‘Adhémar-Edouard’ daarachter, een nieuwe vloed; welke vooral toeneemt in de jaren '80, een beetje zakt in de jaren '90 en weeral wast sedert 1900... tot vóór een jaar of twee. Thans zijn we weer in den neerdaal. Men komt van alles tegen: ‘Emeric-Ludovic’, ‘Albert-Néotère’, ‘Marcel-Cornel’, ‘Jonas-Lucas’... en nu-en-dan een keer ook drie namen, als ‘Silvère-Hilaire-Prosper’ en ‘Lisa-Lea-Bertha’! Men 'n wille niet zeggen: ge vindt ze uit. 'k En doe; komt kijkt. Heele reeksen zijn er, te vinden in de doopboeken, en over te nemen uit de trouwboekskens. Bij voorbeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de knechten:
En bij middel van deze bestanddeelen, vaneigen nog enthoeveel andere samenstellingen. Dan voor de meiskeus:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wederom, zooals voor de knechtennamen, allemaal deze voorbeelden en bestanddeelen dienen nog tot andere meer-talrijke samenstellingen. Van de bovenstaande koppelingen 'n heb ik niet één uitgevonden. Allen komen ze uit het volk, eigen aan lande-en plaatsemenschen van alle standen. Toch is heden de strekkinge meer om dat voeggebruik achter te laten, bezonderlijk onder de begoeden. Maar wel heerscht het nog, en levendig; en de lieden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgen het in, veelal onbewust. 't Zijn menschen die verwonderd opkijken, als ge hun doet opmerken dat de namen ‘voegen’. 't Zijn er anderen, die 't willen uitdrukkelijk. Een vader van overtijd had zelve ‘burgerstand’ gehouden voor zijn kinders, immers toen er nog geen trouwboekskes en waren; naam en ouderdom zijner jongens stelde hij op het voorblad van zijn kerkeboek. En een van zijn zoons, gedoopt ‘Eugenius Eleutherius’, had hij aan-geteekend liever als ‘Eucherius Eleutherius’! Nogeens, omdat 't beter voegde. Een ander had al Veurnambacht verkeerd; en hij had er dikwijls hooren zeggen ‘Parrein’, nl. door lieden die denzelfden name droegen, toen ze spraken tegeneen. En overkorts, bij den doop van zijn kind, deed hij den peter zeggen ‘Germein’, en de meter ‘Parrein’. (Was 't mismischien, omdat hij zelve, ‘waar 't geld doet’, heette Castelein?) Aleventwel mijn schoonste geval was een keer: Ze kwamen op met een knecht; en de peter was van Zonnebeke. - Ja, en hoe gaan we 't noemen? vroeg ik. - Larion! zegt de peter. - Larion? Larion?... 'k En kenne zulk geen heiligen. - Ik wel, zegt de peter, 't zijn er bij hoopen te Zonnebeke. - Ja?... en binst dat ik nadacht: is 't soms Hilarion?... -Guillion! zei de meter als tweeden naam, en ze zeide erbij: ‘'t trekt erop, 't voegt!’ Zoo, met uit te spreken ‘Larion-Guillion’ en te boekstaven Hilarion-Guillaume’, was ik streke.
***
Zooals ik zei in 't begin, deze geplogenheid en zal niet uitsluitelijk-eigen zijn aan Becelaere; maar ze is er niettemin stevig ingeworteld. 't Geval komt er voor, wel één maal op vijf, nog heden. In de andere gevallen, waar de namen niet en ‘voegen’, daar zijn 't ten minste ook allemaal fransche namen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waaraan men ziet, dat als ge 't volk vreemde woorden aanleert, op eender welk gebied, dat 't volk zal eindigen met er entwat van te maken: 't zal die woorden verminken totdat het er een zin in vindt, of (zooals het doet met holklinkende namen) 't zal ze draaien en keeren totdat het er wat zwier aan krijgt. 't Zoekt voldoeninge voor den geest; zooniet, dan toch voor zijn gevoel. Vaneigen voldoeninge-voor-de-twee-tegelijk ware best.
L. De Wolf |
|