Mengelmaren
ALS men te Caster op den heuvel staat, waar men een der schoonste rondgezichten van Vlaanderland geniet, ontwaart men de hoogvlakte, die zich uitbreidt tusschen Schelde en Leie, als ook de twee dalvlakken van de Schelde: het hoogste dalvlak strekt zich uit tot aan de beek, die tusschen Caster en Kerkhove loopt. Het laagste dalvlak gaat over van uitgraving en de ijstijden waren tijden van aanspoeling, beweren de geleerden. Een dingen schijnt zeker en men wordt het gewaar in de werken van den tram en in de zandgroeve van Quaremont dat er in de streek maar een keibed kwam aangespoeld. Is het misschien dat er geen vier ijstijden bestonden, maar wel enkel een langdurige geweest is, zooals andere geleerden wederom beginnen te bevestigen? Maar dan, van waar komen de verschillende dalvlakken? Het vierde aardkorstelijk tijdvak is en blijft voorloopig een warboel...
J. Cl.
OP Caster ligt de Steenperre: dat wil zeggen het Steenhoofd, zooals de geslachtsnaam Grijsperre, Grijspeerdt, grijs hoofd beteekent. Te St Denijs kent men den molen te Perre, die ook op eene kopvormige hoogte staat.
SALEBEEN. Langen tijd heb ik gedacht dat Salembien, op onze grenzen, zoo als te Leers, Rolleghem en Belleghem tot Salembier verloopen, een volmondig fransch woord was.
Bij het overloopen van de Comptes de la ville d'Ypres (1913, 11, 77), kome ik daar den name tegen van ‘Pieron Salebeen, de Bruges’, en ik vrage of er in de middeleeuwen geen tuig bestaan heeft, om het open afstijgen van de zadel te vergemakkelijken, een zalebeen?