Biekorf. Jaargang 25(1914-1919)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 103] [p. 103] Brugge NU komt weer avondvrede over de stille stad: Het roode zonnebloed stroomt weg langs breê kanalen; een weemoed, onbestemd, door woorden nooit bevat, begint uit de oude torens eenzaam te verhalen. De aloude klokken zingen dof en wonderbaar van dagen toen hun jubelgalm het land omspande; toen glans er was en leven in die straten daar, en fakkelblij het hart der rijke haven brandde. Van rijke dagen, wonderschoon; - en nu, naar 't niet, lijk zoete kinderdroomen, in de verte aan 't vluchten... Het laatste ‘Ave’ trilt weg. Hoort: langzaam sterft het lied en siddert uit in snikkend-droeve tonenzuchten. De laatste toon wiekt been op zachten avondwind, en treurig dwaalt de nagalm door de doode straten, die alle zwijgend, als verschuchterd zijn: gelijk een kind, een blinde kind, dat door zijn leiders wordt verlaten. Een wilde zwanenpaar strijkt ruischloos door den plas, en zoetjes taalt de vloed - heel veder-zachtjes neurend - van eene schoone maagd, die koningin eens was en nu in donker nongewaad zit, eenzaam treurend... (Naar Stephan Zweig). Arm. Van Veerdegem. Vorige Volgende