volkomene verordening opgeschikt zijn, en omdat de taal van doctor Van Puyvelde zoo vlotweg uit zijn penne vloeit.
De grootste gave nochtans van den achtbaren steller is zijne wetenschappelijke onpartijdigheid; geen voorbarige stellingen, geen inzichtelijke feitenschikking, geen eigenzinlijke vooringenomenheid en waar, uit de aangehaalde feiten en documenten, een afdoende besluit vanzelf niet voortspruit, laat hij den lezer over zelf de gevolgtrekking eens of anders uit te rapen.
Ziehier kort en bondig den inhoud van het boek: ‘het zal handelen over de wijzigingen die de schilderkunst onderging op het einde der XIVe eeuw en gedurende de XVe eeuw, en tevens onderzoeken welke verschijnselen aanleiding geven tot de grondige verandering, die in de iconographie waar te nemen is’. Welke verhouding bestaat er tusschen schilderkunsten tooneel? Is de invloed van vertooning op 's kunstenaars bezieling en uitvoering overweldigend, gelijk Mâle het beweert of is hij, naar de stelling van Mesnil, van geen bedied? Professor Van Puyvelde zal voor onze Vlaamsche vroegrenaissancekunst die vraag oplossen dank zij aan zijn omvangrijke kennis der Vlaamsche schilderkunst en der Vlaamsche tooneelletterkunde.
In de tweede helft der XIVe eeuw geschiedt er een kentering in de kunst. Bijzantynsch symbolisme en dogmatisme verdwijnen voor menschelijk, kernachtig- gezond realisme, voor 't natuur- getrouwe. Onder de oorzaken, die dien ommekeer voortbrachten, gelden: de neiging van de noordsche stammen naar natuuraanschouwing, de voorspoed van het burgerlijk Vlaanderen in de XIVe en de franciscaansche gevoeligheid die door het christen volk stroomt en waardoor ‘het hart den geest begint te beheerschen’. Tot hoever nu dient hier te lande het schouwspel als medefactor aanschouwd te worden?
Vooraleer het vraagstuk op te lossen moeten eerst twee andere stellingen verwezen en uit den weg geruimd. Eerstens, de Italiaansche invloed op de Vlaamsche School. Die invloed wordt overschat: de betrekkingen immers der schilders van Noord en Zuid bleven tot 1500 uiterst gering, en de Italiaansche school der vroegrenaissance verschilt reeds teenemaal van den Vlaamschen kunstaarbeid in koloriet, detailleering en perspectief.
Ook de geschreven en geteekende oorkonden, ten dienste van de schilders gesteld, werden weinig gebruikt: de armenbijbels en de spiegel onzer behoudenisse, beide werken met prenten versierd, hebben misschien gediend tot den keus van een onderwerp of tot het schilderen van praefiguren, maar konden de meesters in de uitvoering niet verhelpen, of wierden zelf beinvloed door de schilderkunst. Weinig of geen verband bestaat er ook tusschen gene met andere stichtelijke boeken van den tijd: de Meditationes van den H. Bonaventura, de Levens Jesu, de gulden Legende, enz.
Dringen we nu, met onzen belezen leider in het hert van het onderwerp. Konden de tooneelvertooningen op de schilders inwerken?
Ja; omdat die kunstenaars mannen waren uit hun tijd, geen voorlichters der beschaving, geen Uebermenschen; omdat zij met al de middeleeuwsche bevolking de tooneelvertooning bijwoonden en het godsdienstig schouwspel meeleefden; omdat zij, zooals het vast staat