Biekorf. Jaargang 24
(1913)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOortijdsche tijdrekeningONLANGS leden is er te Brussel een boekje verschenen over den oortijd. Het is opgesteld met het inzicht de oortijdsche ontdekkingen aan de algemeenheid van de lezers bekend te makenGa naar voetnoot(1). Daarin wordt er ook gesproken van de oortijdsche tijdrekening. De schrijver, M. Exsteens, aanveerdt de bepaalde tijdrekening niet van M.A. de MortilletGa naar voetnoot(2), die 78000 jaar toeschrijft aan het tijdvak van Chelles, 100000 jaar aan het tijdvak van Moustier, 11000 jaar aan het tijdperk van Solutré en 33000 jaar aan het tijdperk van de Madeleine. Men weet dat M.A. de Mortillet het tijdperk van Aurignac niet wil aanveerden. M. Exsteens komt tot het volgende besluit: ‘Het weze ons genoeg, ons voor te stellen dat het verschillende honderd duizend jaar geleden is dat de mensch op de aarde verschenen is. Nemen wij in acht dat drie verschillende dierenrijken elkander opvolgden in den ouden steentijd, terwijl het hedendaagsch dierenrijk sedert het begin van het hedendaagsch aardkorstelijk tijdvak of sedert den jongen steentijd ongewijzigd bleefGa naar voetnoot(3).’ | |
[pagina 348]
| |
In de Kölnische Zeitung van 17 Nov. 1912 lazen wij ook eene bijdrage over de merkweerdige oudsteentijdsche woonoorden van de Dordogne. Daarin schrijft de opsteller als volgt: ‘Het is een zonderling gevoel zich bij de woonoorden der oortijdsche menschen te bevinden, die verschillende honderd duizend jaar voor ons geleefd hebben’. Al dat schrijven noopt ons nogmaals een woord over de oortijdsche tijdrekening ten papiere te brengen. *** Beschouwen wij eerst het vraagstuk van katholieke zijde. Het kan nuttig zijn voor dezen die zich met geloofsverdediging bezig houden en wij weten dat velen in die zaak van tijdrekening belang stellen. Stippen wij aan wat er daarover geschreven wordt, aan elkeen de verantwoordelijkheid voor zijn schrijven latend. Priesters Moulard en Vincent schrijven: ‘De katholieke geleerden komen overeen om te erkennen dat ergeene bijbelsche tijdrekening bestaat. Pater Brucker die gewoonlijk zoo streng is, erkent dat de bijbelsche tijdrekening onzeker is en dat niets belet zoovele eeuwen te veronderstellen als de taalwetenschap noodig oordeelt voor den oorsprong en de vorming der verschillende taalverwantschappen. Het katholiek geloof legt niets op in deze zaak. De katholieke geleerde mag den oorsprong van het menschdom zoo ver in 't verleden achteruitschuiven als hij wil; hij mag de 240,000 jaar van M. de Mortillet aanveerden en nog meer...Ga naar voetnoot(1)’ Priester Vigouroux, die besluiten van den kerkelijken Bijbelkeurraad onderteekent en bijgevolg met groot gezag spreekt in deze belangwekkende zaak, schrijft als volgt: ‘Men spreekt dikwijls tusschen ons katholieken van 4004 jaar die verloopen zijn tusschen de schepping van | |
[pagina 349]
| |
Adam en de komst van Christus. Men moet alevenwel in acht nemen dat deze cijfer op betwistbare berekeningen berust en dat het hedendaags onmogelijk is met zekerheid het tijdstip van de verschijning van den mensch op de wereld vast te stellen. 't Bestaan vele stelsels van bijbelsche tijdrekening, maar er bestaat geene eigenlijke bijbelsche tijdrekening. Er bestaat ook geene ambtelijke kerkelijke tijdrekening. Het is valsch te denken, zegt Kardinaal Meignan, dat het katholiek geloof het bestaan van den mensch omsluit in eene tijdruimte van zes duizend jaar. De Kerk heeft nooit uitspraak gedaan over dit vraagstuk. Het Oud Testament kent geene tijdrekening... Het bevat nochtans tijdrekenkundige inlichtingen, met dewelke men eene tijdrekening kan opmaken, namelijk de geslachten der Oudvaders en het getal jaren dat zij geleefd hebben... Doch om die rekening met zekerheid te doen, zoude men moeten de echte cijfers bezitten, die in de boeken van Moyses aangestipt wierden en over volledige geslachten beschikken... Welnu, de echte cijfers zijn zonder wijziging tot ons niet gekomen, en men is niet zeker dat de lijsten der geslachten geene leemten bevattenGa naar voetnoot(1).’ *** Aanschouwen wij nu het vraagstuk, in wetenschappelijk opzicht. Wij hebben reeds gezeid dat Strabo vertelt dat men, in zijnen tijd, ongeschondene en bewerkbare mammouthtanden uitvoerde van Engeland naar Gallië. Hier volgt nu een ander bericht. In de Trilobitegrot van Arcy-sur-Cure (Yonne) ligt er eene laag van 5 meters, 5 decim. dik. Hoe werd die laag gevormd? Daar brokkelden stukken van den bovenwand. Met het | |
[pagina 350]
| |
water, dat door den grond zijpelde, die boven de grot lag, kwam er leem meêgestroomd om met den afval van den bovenwand, de laag te vormen, die den bodem van de grot bedekte. Wat heeft men in de laag gevonden? Zij bevatte duidelijke en onbetwistbare getuigenissen van het mammouthtijdvak en van het rendiertijdvak, 't is te zeggen van het tijdvak van Moustier en van de tijdperken van Aurignac, van Solutré en van de MadeleineGa naar voetnoot(1). Wat heeft men nopens die getuigenissen zorgvuldig waargenomen? Men heeft kunnen gaslaan dat de beenderen van de dieren wel bewaard waren; zij schenen versch te zijn; al hunne deelen waren goed in stand; al de bijzonderheden van hun maaksel en hunne gedaante waren ongeschonden. Passen wij nu op die zekere berichten de tijdrekening toe van M. de Mortillet. Voor het rendiertijdvak bepaalt hij 44,000 jaar. Nemen wij er van zijn 100,000 jaar voor het tijdvak van Moustier nog 11,000 bij voor de getuigenissen van het mammouthtijdvak, die in de Trilobitegrot te vinden waren. Dat maakt eene tijdruimte van 55,000 jaar, die zou noodig geweest zijn, om eene laag te vormen, die 55 decim. dik is. Er is te minste eene laag van 5 centim. van doen om de beenderen te bedekken en de vorming van zulk eene laag zou 500 jaar geduurd hebben. In den loop van 500 jaar zouden die beenderen langen tijd bloot gelegen hebben en onderhevig geweest zijn aan de ontbindende en rottende werking van de lucht en de vochtigheid. Laat eens beenderen vijf jaar liggen in de lucht en de natte; in die voor waarden zouden zij het geen vijf jaar uithouden en niet gaaf en ongeschonden meer zijn, zooals | |
[pagina 351]
| |
de beenderen gevonden in de vermaarde grot van Arcysur-Cure. Door die waarneming valt het stelsel van de Mortillet in duigen. *** Nemen wij eens 5 jaar voor het vormen eener dikte van 5 centimeters: dat zou voor de laag van de Trilobitegrot eene tijdruimte uitmaken van 550 jaar. Voegen wij er nog 500 jaar bij voor het tijdvak van Chelles en het deel van het tijdvak van Moustier, dat wij, bij de Trilobitegrot in aanmerking niet namen: dat zou maar een duizend jaar maken voor den ouden steentijd en aldus zouden wij, volgens de berichten van de wetenschap, omtrent uitkomen op de 6000 jaar welke Priester Vigouroux aan het Oud Testament toekent. Daarom schreven wij in onze verhandeling over het belgisch tijdperk van Solutré: ‘Daar het tijdvak van Chelles alleen den laatsten ijstijd voorafging, is het wel noodig dat men 15000 jaar toeschrijve aan de oortijdsche en aan de geschiedkundige tijdvakken, die de komst van Christus voorafgingen?Ga naar voetnoot(1)’ In 1906 vergaderde het wederlandsch Congres van Menschenkunde te Monaco. Daar heeft priester Parat zijne tijdrekenkundige waarnemingen nopens de Trilobitegrot medegedeeldGa naar voetnoot(2). Niemand heeft er een woord over gerept. Dat is licht om begrijpen. Men kon ze niet weerleggen en met ze te aanveerden zouden de pedanten erkend hebben dat zij grootelijks dolen als zij honderd duizenden jaren aan den ouden steentijd toeschrijven. J. Claerhout. |
|