‘Gezelliana’
BOVEN (op bl. 111) vermeldt Caes. Gezelle een snipperling van Guido Gezelle:
met goud dat niet en blinkt
Daarna vraagt C.G.: ‘Van welke kamers zou er hier sprake zijn? Voorzeker van de kamers die 't land helpen beheeren. Wie waagt een andere gissing?’
- Ik, zei de hond. Waarom niet?
Onderstelling. Ze mogen zeggen van G.G. wat ze willen, maar G.G. was een Vlaming lijk een ander. Allen die hem gekend hebben van bij, zullen me toegeven (zonder, hoop ik, dat er daarom één vrome ziel nu moet gaan kemelruggen) dat hij ook geren een keer, als elke Vlaming, loech... al was het zelfs met een zegseltje dat een klein ziertjen aangebrand was. - Gezelle? zulk een mystiek man? - Ja, ja, Gezelle? Maar hoort! Versta'-me wel: tusschen een zeker realisme dat oostersch riekt, en Gezelle's mysticisme dat op sommige dagen kloostersch was, loopt er nog een geildige middenweg... dikwijls bewandeld ten anderen door ‘'t Manneken uit de Mane’ (vat-je me?); en alwaar dat er geen een Vlaming wars en is, van zijn neus altemets een keer in te steken. ‘Histoires de curés flamands’ zegt de Wale. En in dezulken, wil ik zeggen, was 't dat Gezelle niet en verschoot. De brave man stamde te stijf-vast uit 't volk, en hield hem maar-immervoort te dichte staan bij 't volk, om kieskeurig ooit den vijzen uit te hangen. Bovendien het was zijn leus, en het is zijn kunst geweest: dat hij, om zijn volk te verheffen, en dezes taal medeen, hij dit volk en deze taal niet veranderen moest, maar ze laten wat ze waren, en 't vuige eruit veredelen, en 't vuile schoone-zeggen.
En om den wille van dat allemaal, ik gis het volgende:
Stelling. Hier is een woordenspel op handen.
Uitwendig, en bij gelegenheid, is er spraak ‘voorzeker van de kamers die 't land helpen beheeren’... overigens een inrichting waarin Gezelle zeer hertelijk gerust was, en daarenboven een benaming, welke hij als een schuimwoord verwees (vgl. Loquela o.w. ‘huis’) en fraai begekte (vgl. zijn Biekorf alom).