Mengelmaren
Mayombsche Namen door E.P. Leo Bittremieux, der Zendelingen van Scheut, overste te Vaku in Mayombe. Leuven, Vlaamsche Drukkerij, 1912, 68 blz.
't Was een goede gedachte de verschillende bijdragen, in ‘Onze Kongo’ verschenen, te verzamelen en afzonderlijk uit te geven. Immers, deze namenstudie is van het grootste belang niet alleen in taalkundig, maar ook en voornamelijk in ethnologisch en godsdienstig opzicht. Een wetenschappelijke verklaring van namen laat ons toe dieper door te dringen in het gemoed en het zielsleven der natuurvolken.
Bij de Mayombe's bestaan geen familienamen, hierover is P.B. het niet eens met P. Struyf. De persoonsnamen daarentegen zijn meer dan nietszeggende benamingen, dienende om de menschen onder elkander te onderscheiden; zij hebben een diepe en veelal een krachthebbende beteekenis. Zoo bestaat er een nauw verband tusschen den naam en den naamdrager; de naam is een verbindingsmiddel tusschen den mensch en den geest aan wien hij is toegewijd. Ook geschiedt het naamgeven 't zij bij de geboorte, 't zij bij de verheffing tot hoofdman, 't zij bij de inwijding in de geheime sekte, met zekere plechtigheid. Onder de persoonsnamen zijn er van verschillende soorten: nkisi-namen ter eere van den beschermgeest; Khasa-namen, nieuwe naam van iemand die, aan een tooverkwaal ontsnapt, een nieuw leven begint; suma-namen, namen ‘van verdriet’ door bedroefde moeders aan hun kinders gegeven; Khimba-namen, namen der ingewijden in de geheime sekte; hoofdmansnamen, en deze zijn van bijzonder belang; vrouwennamen, lap- en scheldnamen.
Niet alleen de menschen, maar ook de streken, de bergen en de dalen, de bosschen en de beken, de boomen en de huisdieren hebben hunnen eigennaam. Alleen van honden en palmboomen wordt hier een woord gerept.
De stof, door P. Bittremieux behandeld, is verre van uitgeput te zijn. Daarom wenschen wij dat hij zijn studie voortzette en volledige. De zaak is 't weerd en niemand is beter dan hij daarvoor aangelegd: weinigen bezitten zooals hij de noodige gaven van scherpzinnige opmerkzaamheid en critische nauwkeurigheid.
Om nog even het belang van deze namenstudie aan te toonen, wijzen wij op een der besluiten welke reeds uit deze bladzijden kan getrokken worden, namelijk hoe verkeerd de bewijsvoering is, gesteund op het gebruik van namen bij de natuurvolken, ten voordeele van Animisme; Totemisme, Taboeïsme en hoe het eens te meer blijkt dat deze stelsels ontoereikend zijn om den oorsprong van den godsdienst uit te leggen.
Een opmerking om te eindigen. Deze studie heeft enigszins het voorkomen een verzameling te zijn van losse aanteekeningen; wij verlangen meer orde, meer samenhang en klaarheid.
E. Van Cappel.