Gezelliana
MEER dan eens heb ik den dichter hooren zijn beklag maken over lieden die hem, beleefd genoeg, om verzen baden, maar als ze die eens beet hadden, er zelfs geen bedank-je meer voor over hadden, en nooit meer op noch om zagen. De al te dienstwillige man leed daaronder, en, zooveel te inniger was zijn genot telkens wanneer iemand zich edelmoedig genoeg betoonde om te doen zooals een van de tien melaatschen...
Den 29en Januari 1879, ontving hij van eenen zekeren eerweerden heer, die nog leeft, en uit naam van eene zekere eerweerde moeder Prieure, die wellicht ook nog leeft, een hertelijk briefje tot bedanking en, daarbijgaande, een ander briefje waaraan de Staat eene zekere geldweerde heeft toegekend.
Onmiddelijk na 't ontvangen, greep de gevoelige dichter naar zijne pen en dichtte op 't witgebleven vierendeel van den brief:
dat ik ooit heb gevonden,
mij zulk een prijs betaald
en zulk een brief gezonden,
bij dag en nacht m'nheer.
mijnzelven, 't was mijn ster,
en wilt gij als men drukt
mij proeve zenden seffens,
dat is misdrukt daarneffens,