Biekorf. Jaargang 23
(1912)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen oudfrankisch BeschavingsbeeldIN den tijd dat de oude Istoevones van Plinius, de germaansche stammen der Batauwers, der Chattuariërs, der Ubiërs, der Sigambers, der Marsen, der Tencters, der Usipeten, der Chamaven, der Brukterers, der Ampsivariërs, der Angrivariërs en der Katten, tot den machtigen Frankenbond aan 't bedijgen waren, leefden er twee Franken: Gundebald en Wulfram.
***
Gundebald had vele zonen, waaronder Edo, Dotto, Bado en Wulf. Naar oudgermaansch gebruik en frankische rechtsgeplogenheid werden deze zonen, de stamvaders van verschillige geslachten, de hoofden en de stichters van frankische stamgezinnen, van frankische sibben. Deze geslachten, afstammend van de zonen van Gundebald, behooren tot de Salische Franken, die in 't begin der 5e eeuw, de gewesten tusschen de monding van den Rhijn en de Somme veroverd hadden, - en zij bekwamen hun deellot in de streek, welke later den naam van Vlaanderen zou te danken hebben aan de vlakke velden en weiden, aan de vladen en vlanden, die ten deele op de zee moesten gewonnen worden.
***
Het geslacht der Edingen, der nakomelingen van Edo, vestigde zijne frankische woonhallen, niet ver van de bron | |
[pagina 153]
| |
der keltische Deva, waar reeds volk van den steentijd gewoond had, waar Menapiërs, onder Romeinsch beheer, op hunne villas, de velden beploegd en de wilde ossen gejaagd hadden... Het frankisch dorp, waar het frankisch maagschap woonde, dat uit Edo gesproten was, kreeg den naam van Edingenheim, waaruit Eegem voortkomt, de woonzate der Edingen, gevormd met dat zoet frankisch woord heim, dat de Franken zoo vurig beminden en dat zij overal op hunne tochten hebben rondgestrooid. Het geslacht der Dottingen, der kinderen van Dotto vestigde zijne hoeven op den vruchtbaren leembodem, niet ver van de Schelde, in de nabijheid van oude Belgo-Romeinsche steden. De naam van het geslacht ging over tot het oord, hetwelk de Dottingen bewoonden en bewaart onder de gedaante van Dottenijs de nagedachtenis dier heldhaftige Saliërs, die de Gesta Dei met hun zweerd hebben gepleegd. Het geslacht der Badingen verkreeg ook zijn deellot op de boorden van de Schelde, aan den voet van den heuvel, waarop er dolmens of grafsteden met steenplaten, de geraamten van oortijdsche volkeren bewaarden. De Romeinsche beschaving had daar ook gebloeid en nu vond men in dezelfde streek de maagschappen der Ansingen, der Tidingen en der Avilingen. De naam der Badingen ging echter verloren: hun woonoord kreeg den naam van Bergheim. Het geslacht der Wulfingen kwam ook in de vruchtbare leemstreek te recht. De Wulfingen maakten volgens frankisch gebruik de wanden hunner huizen met staken en leemen vakken en ze bedekten de hooge en scherpe daken - de voorloopers der scherpe, gotische daken - met strooi; hunne woningen, stallen en schuren maakten een gesloten vierkant uit; zij waren getimmerd op de oevers eener beek, welke de Franken in hunne taal de steenbeek noemden; de beteekenis van steen, kenden zij onder de gedaante van aal, en daardoor kregen deze beek | |
[pagina 154]
| |
en het dorp den naam van Aalbeke, die 't geheugen dezer frankische volkszetting tot heden bewaard heeft.
***
Wulfram had ook vele zonen, waaronder Edo, Dotto, Bello en Heppo de stamvaders wierden van frankische maagschappen. Deze geslachten der afstammelingen van de zonen van Wulfram, behoorden tot de frankische volkeren die - omstreeks 500 het rijk der Ripuariërs uitmaakten, waarvan Keulen de hoofdstad was; - na 496 met de overwonnene Alemanen versneden wierden op de boorden van den Rhijn in de Pfalz, aan den Nedermain en in het Neckargebied en die onder den naam van Rijnfranken bekend staan; - in Westfalen aan de Saksen onderworpen en met hen versmolten wierden. *** Het geslacht der Edingen vestigde zijne geslotene, vierkante, frankische hoeven en bewaarde zijnen naam in het frankisch heim: Edigheim, Edingenheim bij Ludwigshafen. Een andere frankische stam van Edingen woonde te Edingen, twee uren van Heidelberg. De duitsche Franken bezitten zoovele kenmerkende heimnamen niet als hunne stamgenooten in Vlaanderen. Het geslacht der Dottingen kwam ook te recht onder de onderworpene Alemanen en zijn naam leeft voort te Dottingen in de omstreken van Freiburg in Baden. Het geslacht der Bellingen verloor zijnen naam te Bergheim, in de omstreken van Duren. Andere Bellingen konden hunne nagedachtenis voortzetten te Bellingen, niet ver van Müllheim, in Baden. Het geslacht der Heppingen, in Westfalen gevestigd, gaf aan de beek, wier boorden het beploegde, den naam van AlbachGa naar voetnoot(1). J. Claerhout. |
|