Biekorf. Jaargang 23
(1912)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
En, 'k wil bekentenisse doen:
mijn muze is schuchter als een hoen
dat geren aast voorzichtig buiten
bereik van steen en aardekluiten.
Wie liever lauwertakken krijgt
fier op zijn foortheater stijgt;
zet van zijn hart de deuren open
en noodt 't publiek tot binnenloopen.
Zoo deed mijn vriend! Had meer dan ooit
geboend, geschilderd en getooid
in alle hoekjes van zijn ziele
zoodat er niets te vitten viele;
schreef op een deurtje van papier:
treed in, 't is expositie hier,
wie mij geniet zal mij bedanken
en de inkomprijs is maar twee franken.
Het was er al zoo schoon, zoo net
geleid, gehangen en gezet,
tapijtjes, kadertjes, postuurtjes,
al eigen vondst in angstige uurtjes.
Naieve biecht in kleur en beeld:
zijn leed, zijn vreugd zoo schaars bedeeld,
zijn kleine deugd en groote zonden,
zijn bange hoop op betre stonden,
het stond er al! 't portret, de hoed
van zijn geliefde zelfs, in zoet
gefeifel weeker sentimenten
een heel concert voor weinig centen!
... Och arme vriend die wachtend stondt
of gij wat medelijden vondt
of glimlach sympathieker wenschen
op 't koel gelaat van vreemde menschen.
Ze gingen meest voorbij met spoed,
kwam iemand binnen, zonder groet,
bekeek met spotlach onverholen
dat schoons en dacht... ik ben bestolen!
... En daarom, als ik dichten wil,
ik ga door 't avondland dat stil
te luistren ligt in blauwig donker
met op de heuvels lichtgeflonker.
Daar zeg of zing ik ongestoord
en van geen sterveling gehoord
| |
[pagina 152]
| |
al wat mijn herte soms kwam deren,
al wat mijn herte kan begeeren.
Zoo niemand met applaus mij loont
toch niemand ook misprijzen toont
en 'k heb mijn doel: 't gemoed verlichten
tot beter torsen zware plichten.
Theo Brakels. |
|