Biekorf. Jaargang 23
(1912)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
GezellianaHeilig Herte
O Heilig herte, o wonder wezen,
waar ik de woonsteê in aanschouw
zelve, haar
der Liefde, o altijd onvolprezen
kunst
en onvolprijsbaar Godsgebouw.
O Herte Gods, van 's menschen leden
het weerdigste en het beste deel,
vol Gods nature en godlijkheden,
o menschenherte en Gods geheel.
Een enklen zijt gij toebehoorend,
persoonlijk een met hem en gansch;
maar 't Godlijk een zijn niet verstoorend
de Godlijke eenheid
leeft onz' nature heel en gansch.
mijn in u nochtans.
blakend
O levens bronne en opwaards gaande
liefde
mij
beginsel dat ons leven doet,
nimmer stakend
o speitende adere en al deurslaande
o edele
gewijde polsslag van Gods bloed.
Wat edel goud verfijnd gemalen
en uitgevierd ten (tiensten)? graad,
ja meer als goud waarin de stralen
waarin de fijnste fijne
vergaarden van dien dageraad.
Wiens heilig
zuiver
O edel bloed, wiens mocht het wezen
ruw
dat, ver van onze kleenheid af,
ver
en boven 't menschdom opgerezen,
aan zulk een hert het leven gaf.
Maria was 't
't Was eene maagd die God verwekte:
't was uit de doornen scherp en boos
was 't
een lelieblomme, een onbevlekte,
die 't heilig hert voor moeder koos.
| |
[pagina 140]
| |
Zij was alleen van Gods genaken
een niet onweerde maagdenthroon
waarop hij rustte en kwam hermaken
des ouden Adams kranke kroon.
Zij was de moeder nooit volprezen,
kleenheid
ver van onze arme menschheid af,
krankheid
die aan dat wonder godlijk wezen
van Jesus herte het leven gaf.
Zij was het goud en Hij de zonne
die in dit goud heur stralen goot.
Hij was het water, zij de bronne
het blinkend sproot
waaruit dit water henenschoot.
Zij heeft het moederlijk gedregen,
Zij had het maagdelijk ontvaân,
dit heilig hert, dat al in zegen
heeft de oude gramschap doen vergaan.
O Moedermaagd, uw eigen leven
leeft nog in 't herte van uw kind
dat eerst door u aan mij gegeven,
naast u, o moeder, mij bemint.
ons allen zoo
O Heilig hert de doornen spinnen
kroone rond
een krans om u (en) 't kruise dringt
tot in uw diepste diepten binnen
eene vlamme u gansch
en vlammend vier u al ontspringt.
van vlammen overal omringd.
Wie heeft die raadsels uitgevonden
Wat zijn die raadsels en die vonden
teekens
waarmede uw herte is al omdaan?
Wilt mij die teekens al verkonden
en mij die tale doen verstaan.Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 141]
| |
Uw hert! Waarom eens
Waarom uw hert? en niet gedoogen
uw gelaat ge
dat gij ons eerst aanbidden liet
en 't
het edel zien van beide uwe oogen
en uw aanminnelijk gelaat.
waarow uw hert en anders niet,
al 't andér
Waarom een kruis geplant daarbinnen
en in dat herte een balke zwaar,
help mij o Heere wel verzinnen
en wat bediedt dit kruise daar?Ga naar voetnoot(1)
bekte
Wat zijn die felgebraamde branken
rank
wat zijn die doornen lang en rood
die in en door malkander schranken
rondom uw herte naakt en bloot.Ga naar voetnoot(2)
| |
[pagina 142]
| |
Wat is die diep geduwde snede
Wat is die diep geveurde snede,
ei, en die breede boven maat,
die door uw herte snijdt en mede
henen
lijk door het mijne snijdend gaat?Ga naar voetnoot(1).
Al liefde is dat voor die 'k beminde
vat
voor die 'k gerust in mijnen schoot
tot
[geen] wederloon mijn gevend vinde
geen wederliefde maar de doodGa naar voetnoot(2).
Dit kruis die kroon, dit hert ontloken
door uw onmenschelijk menschenzweerd
In uwe menschentaal
dit in uw eigen taal gesproken
dit is o mensch mijn liefde u weerd
is, in uw menschentaal gesproken
is u o mensch mijn liefde weerd.
O bitter woord om uit te spreken.
...............
...............
Doch luider als de menschen sprekend
en als hun ergste ondankbaarheid
| |
[pagina 143]
| |
geen geweigerd
heb ik mijn antwoord hem gegeven
en hem geen wedertale ontzeid
en hunne taal geen sprake ontzeid.
Een enkel woord heb ik gesproken,
die vlamme zegt het immer voort
die om end om mijn hert omwentelt
en vlammend spreekt mijn eeuwig woordGa naar voetnoot(1).
een
Mijn woord is vier en vlam geslachtend,
als egge en staal zoo fijn gescherpt,
dat het, naar in noch doorgang wachtend,
door alles heen en wedersnerpt.
Al dat gebonden is ontbindt het,
steen
het klieft den berg het velt den bosch,
het breekt door straal en steen verslindt het
het smelt het ijs, de rotsen schendt het
en dat versteend is maakt het los.
Het breekt door staal het slecht de bergen
het klieft de rotsen velt het steen
Uit louter liefde heb ik de menschen
bemind en aller liefde onweerd
hun kruis hun kroon in mijne liefde
en
met al hun onliefde opgeteerd.
Hoe is 't dat u, zoo lang aan 't lijden,
een enkel hert niet meê en lijdt?
Hoe is 't dat u zoo erg aan 't strijden,
mijn hert alleen nog wederstrijdt.
Een herte alleen kan toegeloken
voor uwe liefde blijven staan
een herte alleene
en voor de stralen weggedoken
die uit uw brandend herte slaan.
| |
[pagina 144]
| |
O God, o Liefde, o heilig herte,
'k versta nu dat uw liefde groot
veel sterker is als alle smerte,
veel sterker als de sterke dood.
O hebt mijn hert, o hebt en rooft het
uit deze borst dan......
en u gegeven.........
.............
Gij hebt mijn hert, gij zijt gewonnen.
Verloren streed ik, al 't gewin
is in 't verliezen mij geboren
............
Verlangt den tijd om weer te geven
dat ik zoo lang u heb ontzeid
of hebt gij 't liever......
............
Alwaar het nimmer roepens moe
herhale en zuchte zonder einden
o dolce cuor de mje Gesu!
Dat liefde alleen kon uitgepeizen
dat liefde alleen mocht doen bestaan
onuitlegbaar
o onverstaanbaar duizend reizen
van God alleen kon zijn verstaan
onuitgeleid en on....
o Heilig herte en onverstaanGa naar voetnoot(1).
Caes. Gezelle. |
|