Biekorf. Jaargang 23
(1912)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[Nummer 6] | |
hd. Bottich.EENE bemerking vooraf. De beteekenis die het woord beuk thans eigen is, kan natuurlijk niet de oorspronkelijke zijn; want ten tijde der wording onzer taal bestonden noch kerken, noch kerkbeuken; wij hebben bijgevolg eenen overdrachtelijken zin voorhanden. En hier wijst de huidige taal als met den vinger aan welken gedachtengang onze voorouders bij het geven van den naam hebben weten te volgen. Indien heden nog het inwendige eener kerk, of ook wel een kerkbeuk, in Westvlaanderen eene kuip of vat kan genoemd worden, zooals wij hooger erkend hebben, zoo zal dit ook wel in vroegere tijden het geval geweest zijn. Ten minste hebben wij volle recht dit te veronderstellen, en daarom aarzel ik niet ons beuk in betrekking te brengen met het hd. Bottich. Dit woord beteekent ‘groot vat, kuip, inzonderheid brouwkuip’. Vroeger had | |
[pagina 82]
| |
het nog eene ruimere beteekenis, te weten deze van ‘een uitwendig bol, inwendig hol voorwerp’, zooals blijkt uit middelhoogduitsch botech, m., boteche, m. en vr., oudhoogduitsch potah, boteh, botahha (dit laatste vr.) - ‘romp (vgl. capsum ecclesiae = romp of buik eener kerk), lijf, lichaam, vat, kuip’. - Het ligt voor de hand dat het ags. bodig, eng. body - ‘lichaam’ hiermede moet verbonden worden, al is het met een ander suffix gevormd. Of mag men aannemen, dat k, in nauwe aanraking komende met de stemhebbende d, door gedeeltelijke assimilatie, ook stemhebbend zou geworden zijn, en gewijzigd tot g? Bottich en beuk bestaan uit eene basis west-germ. bud-, bod-, hd. but-, bot-, gevolgd van een suffix dat onder de afwisselende vormen k, ak, uk, ik kan voorkomen. Beuk, uit buedic beantwoordt aan bud- ik-, Bottich aan wgerm. bud-ak-, ook het ags. bodig verlangt a in den uitgang, anders zou men *budig verwachten. De beteekenis van het hd. Bottich vinden wij ook in het reeds besproken fransche bouge. Zonder den hier voorgestelden oorsprong van het woord te vermoeden, brengt de Dict, gén. zijne verschillende beteekenissen onder de hoofdingen: ‘I. Partie bombée d'un objet, II. Partie concave d'un objet’, hetgeen met de hooger geopperde opvatting ‘hol bol voorwerp’ overeenstemt. Het woord heeft onder andere beteekenissen, de volgende: ‘Cuveau pour porter les raisins au pressoir, ventre d'une futaille, ventre d'un mur qui sort de son aplomb’. enz. - Ik kan niet nalaten hier ook het proven9aalsche boch, botge - ‘fond d'un tonneau’ te noemen. Denkelijk heeft het woord wel moer verwante beteekenissen, maar om dit te kunnen nagaan, ware het noodig Mistral's Trésor du Félibrige te rade te gaan, die niet in mijn bereik is. Bij Ducange vindt men: Butica = ‘obba, vasis genus’ en Butticus = ‘Cantharus, vas quoddam cum ansis’. Doch schijnen deze woorden, het laatste vooral, het eerste misschien, afleidingen te zijn van het verder te bespreken mlat. buttis. | |
[pagina 83]
| |
VI. Buik.Opmerkelijk is de groote overeenkomst tusschen de verschillende beteekenissen van *budik > beuken deze van het woord buik, dat uit het germ. overgegaan is tot de romaansche talen. Hier ook mag men als uitgangspunt de begripskern ‘hol bol voorwerp’ aannemen. On. bûkr = ‘romp, lijf, lichaam’. Ond. Ofries bûk en ags. bûc = ‘buik, romp, kruik’. Ohd. bûh, pûh, mhd. bûch - ‘buik, romp’. Mndl. buuc = ‘buik, romp, lijf, - bijenkorf’, evenals in 't nwvl. biebuik. Nndl. buik - ‘buik, ronding, het vooruitstaande bolle deel van een voorwerp; de buik van een schip = de ronding tusschen het bovenvlak en de opstaande wanden, ook het ruim...; de buik eener kerk = het schip, de beuk’. It. buco, buca = ‘holte, opening’. Ofr. en prov. buc = ‘buik, romp, bijenkorf’. Port, buco, sp. buque = ‘scheepsbuik, ruim van een schip, schip’. Het woord buik wordt gemeenlijk in verband gebracht met buigen, en deze etymologie is zeer wel mogelijk, doch niet zeker. Daarom mag wel eene andere voorgesteld worden. Uit de overeenstemming in de beteekenissen meen ik te mogen besluiten tot een etymologisch verwantschap tusschen *budik en bûk, dit laatste herleidende uit bûd-k-. De afklank u: û levert geene zwarigheid op, noch ook het aanwezen van k; nevens ak, ik, uk, zooals hooger reeds gezeid is. Men mag vermoeden dat een germ. zelfst nw. bûdkoz zou overgegaan zijn tot bûtkoz; maar wanneer de uitgang -oz kwam weg te vallen, moest het onuitspreekbare bûtk natuurlijk gewijzigd worden. Eenigen willen dat tk in het germ. zou overgegaan zijn tot sk, en inderdaad schijnen een aantal voorbeelden ten voordeele van deze opvatting te pleiten. Nochtans is niet een enkel dezer voorbeelden beslissend, daar overal een sk-. niet een k-suffix, kan in | |
[pagina 84]
| |
't spel zijn. Er spreekt dus niet een zeker feit tegen de innerlijk waarschijnlijke veronderstelling dat bûtk, door syncope der t, eenvoudig weg zou bûk geworden zijn. | |
Fr. Buire.Het fransche buire = ‘kruik’ is een bijvorm van het thans verouderde buie, en dit is een (vermoedelijk dialectische) bijvorm van ofr. buhe. Nevens buire, bestaan bure: vieilli et dial. = ‘cruche, vase. - P. Anal. Sorte de nasse’, en bire = ‘Sorte de nasse d'osier’. - Bire is zeker eene wijziging van buire; maar bure kan oorspronkelijk zijn. - De epenthetische r kan ontstaan zijn uit een verlengden vorm, b.v. een diminutief, vgl. burette, waar zij als hiatusvullend intrad. Dit is een ongewoon verschijnsel, doch laat zich eene dergelijke r ook bespeuren in sureau, uit ofr. seü, uit sabûcu. Welnu buhe (d.i. *bue) schijnt wel te beantwoorden aan *bûca, eene romaansche afleiding van het germ. bûk, Vgl. ags. bûc = ‘kruik’. - Dit is ook de etymologie voorgesteld door den Dict. gén. - Voor uc < ûca, vgl. charrue uit carrûca. | |
Fr. Buer.Het is niet al te gewaagd aan bûk ook de beteekenis ‘emmer, kuip, inzonderheid waschkuip’ toe te schrijven, en daaruit een werkwoord met de beteekenis ‘wasschen’ af te leiden, dat zou vertegenwoordigd zijn door hd. bauchen, mhd. bûcken, eng. to buck, it. bucare, fr. buer. | |
Mnl. Buusse.Eene andere afleiding van bûk, met io-suffix, kan zijn het mulat, bûcia, waaruit ofr. buce (spr. bütse), later busse. Bij Ducange: ‘Navigii genus..., pandum alvo et obtusum prora..., quod dolii vinarii formam referret’. Uit fr. busse is het mul. buusse, buysse ontleend = ‘een klein schip, vooral voor de haringvangst bestemd’. Het woord is, wel door de scheepslieden, in al de landen, die aan de Noordzee | |
[pagina 85]
| |
grenzen, verspreid geworden: ags. bûtse (in bûtsecearlas = scheepsvolk), eng. buss - ‘haringbuis’, mnd. butze, ohd. bûzo, mhd. bûze, on. bûza (spr. bûtsa). Benevens de beteekenis ‘schip’ had het fransche woord ook de beteekenis van ‘ton’ dewelke mogelijk aanleiding gegeven heeft tot de eerste. Alhoewel verouderd, komt het woord in de hedendaagsche woordenboeken nog te voorschijn. b.v. Dict. gén., busse - ‘espèce de tonneau’, en daarvan afgeleid: bussard = ‘tonneau’. | |
Mnl. Buse.Een middelnederlandsch synoniem van buusse is buse, buyse. Bij kiliaen, Buyse = ‘Navis piscatoria; navigium rotundum, alvo panda, obtusa prora, qua haleces capiuntur’. Dit woord is ongetwijfeld ontleend aan het ofr. buse, dat ook vertegenwoordigd is in het mnd. buse, en in het hd. bûse - ‘Boot zum häringsfang’. In het ndl. is het bewaard in haringbuis (mv. -buizen). Maar hoe is fr. buse te verklaren nevens busse? Ik vermoed dat uit bûk een verlengde vorm afgeleid is, b.v. een diminutief bûkellu (vgl. vaisseau uit vascellu). Bûkellu zou in het ofr. buisel, en daarnevens, vooral noordwaarts, busel worden, waaruit een nieuw grondwoord buse, voor en nevens busse. Buse heeft in het mul. ook de beteekenis van ‘beker’. Bil. Buyse = ‘Amphiteton: poculum utrinque ansatum, quod ob magnitudinem ambabus tollitur ac reponitur manibus: id hollandi nautae vocant busam, inquit Eras.’. Is het inderdaad eene bij scheepslieden gebruikelijke uitdrukking, dan kan de beteekenis wel ontleend zijn aan deze van buse = ‘rond breed schip’, alhoewel ook aan eene beteekenis ‘ton’ kan gedacht worden. - Van buse = ‘beker, pokel’, komt mnl. busen - ‘sterk drinken, zuipen, slempen’; Kil. buysen = ‘largiter potare’, buys = ‘ebrius, potus’; nul. buis (buizer, -t)= ‘dronken, wild’; buizen = ‘pooien, veel wijn of sterken drank gebruiken, zuipen’; wvl. (Debo) Buis = ‘de daad van te | |
[pagina 86]
| |
buizen, d.i. pooien, veel drinken. Dit woord hoort men in de zegswijze: Voor den babbel en den buis, d.i. voor eten en drinken, zonder andere vergelding dan ate en drank’. Eene tamelijk afwijkende beteekenis steekt in nl. buis - ‘lang, hol cylindervormig voorwerp, bestemd om iets door te laten’, wvl. buize, mnl. buse, fr. buse: toch zal dit wel in den grond hetzelfde woord zijn als het voorgaande. In Belgie hebben wij de geslachtsnamen Buysse, Buyssens, nevens Buyse, Buysen, en Debuyser. | |
Ohd. Butin.Wij zijn wat ver afgedwaald van ons uitgangspunt beuk; keeren wij nu op onze stappen terug. In *budik hebben wij een wgerm. bud-, indogerm. bhudh- erkend, uitgebouwd met een (germ.) k- suffix. Men vindt denzelfden wortel, voorzien met een n- suffix in ags. byden = ‘vat’, ohd. butin, putin, mhd. büten = ‘vat, kuip, tobbe’, waaruit - en niet omgekeerd - het middellatijnsche butina = ‘lagena’. Van daar Büttner = ‘kuiper’ vooral als gsln. = Decuyper. | |
Mlat. Buttis.In butin, enz. hebben wij als suffix -in-, doch kan n, zonder tusschenklinker, onmiddelijk den slotmedeklinker van bud-, bhudh- volgen. Welnu een indogerm. bhudhní (vgl. sanskr. budhná-) moet in het germ. butti- worden, in het mlat. vertegenwoordigd door buttis. Dit woord dat over geheel het germaansche en romaansche taalgebied verspreid is, wordt nu eens als germ., dan eens als rom., meest als zijnde van onbekenden oorsprong vooruitgezet. Men mag het gerust aanzien als germaansch, daar het volkomen met de klankwetten van dezen taalstam overeenkomt, en eene andere aanknooping, zooveel ik weet, niet te vinden is. Aan dit woord beantwoorden onder meer: nl. but = ‘kit, bierkan’, hd. Butte, Bütte = ‘tobbe, kuip’, | |
[pagina 87]
| |
eng. butt= ‘groot vat of pijp’, ags. bytt=‘lederen zak’, ofr. bout = ‘boksleêren zak (outre), ton’, nfr. boute, uit prov. bouto en botte uit it. botte, met dezelfde beteekenissen; bouteille, verkleinwoord van bout. Ook in de overige romaansche talen is deze woordfamilie goed vertegenwoordigd, tot in het Roemeensch toe: waaruit wij mogen opmaken dat de Romeinen al vroeg - door bemiddeling der germaansche krijgslieden in den keizerlijken dienst - met het germaansche buttis zullen kennis gemaakt hebben, en het als een onontbeerlijk voorwerp tot de uiterste grenzen van het rijk in hunnen reiszak zullen medegenomen hebben. Geen wonder ook! Buttis immers, beteekent: ‘vat, ton, lederen zak, kruik, flesch’, al zaken die dienen om wijn te bewaren, te vervoeren en te goeder ure voor te schenken. Men begrijpt licht dat de buttis in de legerbenden weinig vijanden zal geteld hebben. Wie weet welk eene rol zij gespeeld heeft? Hoe zij bijgedragen heeft tot het verbroederen - of omgekeerd - van Romeinen en Barbaren? Hoe zij krijgslast, heldenmoed, edele en ja vermetele koenheid in de herten ontstoken heeft? Hoevele zegepralen heeft men haar niet te danken? Waar is de wijsgeer en geschiedschrijver die het aangaat eens uit te rekenen welk een aandeel aan de buttis toekomt in de uitbreiding van het romeinsche rijk? | |
Nl. Bodem.Een laatste stap. Men heeft het recht zich af te vragen of ook het woord bodem niet tot denzelfden wortel bud-, bhudh- behoort. Het antwoord mag bevestigend zijn. Uit de verwante talen immers schijnt de vroegere beteekenis van bodem geweest te zijn ‘diepte’, en eene diepte is ook eene ‘holle ruimte’. Alzoo Sanskr. budhná = ‘diepte, bodem eener diepte, bodem van een vat, voet van een boom, bodem, grond’. Gr. πυθμήν - ‘diepte, afgrond, put, het onderste van iets, bodem van een drinkbeker, wortel’. | |
[pagina 88]
| |
Lat. fundus = ‘grond, bodem’, profundus = ‘diep r, funditus = ‘ten gronde toe’. In het germ. hebben wij os. bodom, ags. bodan. nl. bodem, die regelmatig aan idg. bliudhmo-, blindh-n- beantwoorden; nhd. boden, mhd. bodem en boden, ohd. podam, bodem, met eene onregelmatige d: misschien mag men aannemen dat in de klankverbinding dm, onder den assimileerenden invloed van m, het verschuiven van d tot t is verhinderd geworden; on. botn, ags. botm, eng. bottom, met onregelmatige t: mogelijk stonden de woorden eens onder den invloed van butt- uit bhudhn-; ofwel, wat meermalen geschiedt, moet in het idg., nevens bhudh- een bijvorm bhud aangenomen worden. Dit vermoeden wordt begunstigd door het gr. πύνεαξ = ‘grond (van een vat)’, met π voor ϕ, onder invloed van het klank- en zinverwante πυθμήν, waar de ingaande π met de gr. taalwetten overeenstemt.
A. Dassonville. |
|