Biekorf. Jaargang 23
(1912)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
[Nummer 4] | |
Een uitvinder van 't vliegen
| |
[pagina 50]
| |
Toen dit schrikwekkend ongeval plaets had, zweefde de luchtbol over de stad Londen; dus dat M. de Groof zijn ongelukkigen val, in deze groote stad zelve heeft gedaen. De slechte uitval van de tweede wetenschappelijke proef des betreurden uitvinders heeft een pijnlijken indruk op de Londensche bevolking gemaekt. Gazette van Brugge. - Maandag 13 Juli 1871: De Londensche gazetten, die groote artikels inhouden over de ongelukkige dood van M. De Groof, verklaren algemeenlijk dat onze verongelukte stadgenoot in zijne eerste proefnemingen met zijn vliegtoestel, welke over eenige dagen plaets had te Londen, “ten volle gelukt is”. Zijn verbrijzeld lichaem is in het openbaer lijkhuis aen het volk ten toon gesteld geweest, en meer dan honderd duizend menschen hebben het komen groeten. Volgens men ons verzekert zou de ter aerdsbestelling van de H.V. De Groof op eene plechtige wijze, zaterdag avond in de aenwezigheid van eene ontzaggelijke menigte volk plaets gehad hebben. Verscheidene burgerlijke en militaire overheden, verscheidene groote mannen aan de wetenschappen, aan de schoone kunsten, aan den koophandel toebehoorende, zouden het lijk tot aan zijne laatste rustplaets vergezeld hebben. De ongelukkige De Groof, wiens onbeschroomheid van iedereen bewonderd werd, had vier belooningen van het gouvernement voor daeden van zelfopoffering bekomen, eene medalie van 3de van 2de en 1ste klas. Bij koninklijk besluit van 15 September 1868 werd hem het Burgerkruis van 2de klas toegestaen. Men ziet het, heeft de onbeschroomheid van dien vernuftigen uitvinder hem het leven gekost, ten minste was zij meer dan eens nuttig aan de ongelukkigen die, in levensgevaer verkeerende, door dien onbeschroomde menschenvriend verlost werden. De Groof durfde voor eigene rekening de dood trotseeren, maer hij vreesde hem voor zijn evenmensch. Zulke daden van zelfopoffering zijn weerdig aangehaeld te worden en moeten de ongelukkige dood van den wetenschappelijken vooruitgang nog meer doen betreuren.’ Slachtoffer van den wetenschappelijken vooruitgang!
Nu tot slot, nog wat redekundige brokken uit een vijfde opstel; dit is uitgegeven geweest na het voorgaande van 't Brugsch Handelsblad; 't werd blijkbaar, mitsgaders een once meer wierook erbij, eruit overgezet. 't Is van Pierre Marzerele in Le Mercure d'Anvers, jg. I, tk 1 (5-x-1910): Ceux qu'on oublie. Un aviateur beige en 1874. | |
[pagina 51]
| |
s'attachait trop à des considérations rétrospectives. Le journalisme moderne ne s'élabore plus dans les bibliothèques, où les documents l'aidaient naguère à une laborieuse et patiente résurrection du passé. Il lui est interdit de faire de l'histoire: il lui faut faire de la prophétie. Tout au plus lui est-il permis d'évoquer de tres lointains souvenirs des civilisations anciennes afin que ses lecteurs ne le soupçonnent point de manque d'érudition; mais ceci fait, il lui faut tirer des déductions qui intéressent les siècles a venir. Jules Verne n'a pas fait autre chose: il eut fourni de prestidigieuses chroniques. | |
[pagina 52]
| |
bruyants applaudissements, auxquels se mêlait la voix des canons. Lundi, M. De Groof fera un nouveau voyage dans l'espace’. Wel nog andere opstellen zijn, betreffende ons onderwerp, uitgekomen. Ik gis het, maar ik weet het niet, en vooral ik heb ze niet... en diensvolgens ik verzwijg ze. Waren er oprecht, ze verdienden insgelijks, meen ik, geboekt te worden. En alle de lezers zullen dienaangaande meêmeenen met mij. | |
[pagina 53]
| |
Doch wat ik nog overheb, is iets allerkostelijks, is 't volgende: de indruk te weten op ons volk, van De Groof zijn vliegpogingen. Wat meende ons volk van Brugge daarover? Ons Brugsche volk, een aard van menschen, die nogal een nieuwtje kunnen verdragen, die immer ‘eens gaan gaan kijken’ waar iets gebeurt, die ook een keer geren lachen maar zonder dat 't kwaadwilt, want die immer vol eerbied zijn voor alle stoute daad, en vol medelijden voor elk ongeluk. Hoort! ze zagen ‘Centen De Groef’ of ‘Plakker [haast Rakker] De Groef’ geheele dagen. Ze kenden hem op een draad. Hij was ‘een raren’! En al de ‘rare’ mogen er zijn, te Brugge! ‘Centen’ ook! En vanzoohaast ‘Centen’ ‘ging vliegen’, ('t was ievers aan de Kruisvesting, van den molenwal af, en later op de MarktGa naar voetnoot(1)), ‘Centen’ was de man. En ‘Centen’ kreeg zijn liedje. Bovendien hij kreeg er twee. Een van deze twee liedjes, het laatste, is gemaakt geweest ('k weet het onrechtstreeks van den maker zelf) door Heer Vinc. Steyaert, gewezen koolkoopman, die meer dan éen volksliedje en van soorten opgesteld heeft in dien tijd: b.v. ‘van de Brugsche maneeze’. Deze volksdingskens werden dan op deun gebracht, en voorgezongen alom, door gewis onzen laatsten minnezanger [?], te weten door Blende Narden; die den zondag met zijn viole ze ging gaan zingen in de Lange Munte, en in 't Pannenhuis, en in den Witten Beer, en in De Smul, en in 't Gildenhuis enz. 't Eerste lied op De Groof, gemaakt na zijn tocht aan de Vesting, was: | |
[pagina 54]
| |
De Vlieger.
| |
[pagina 55]
| |
[pagina 56]
| |
1.Alles is uitgevonden
tot den hoogsten graad, ga, ga!
In Frankrijk en in Londen
gaat de telegraaf met den draad, ga, ga.
IJzerwegen en mecanieken
't gaat allen met 't macien.
Maar die nu wil zien vliegen,
die moet in Brugge zijn.
Daar is een man
die vliegen kan.
En hij vliegt alleene!Ga naar voetnoot(1)
| |
2.Den Engelschman die wordt geprezen
voor 't uitvinden van macien, ga, ga.
Het wilt verbeterd wezen;
't moet van een Spanjaard zijn, ga, ga.
Maar al die slimme knapen
die liggen nu in slot.
Daar staan ze nu te gapen
naar dienne brugsche zot.
Daar is een man... enz.
| |
3.Hij heeft maar dertien maanden
aan zijn macien gewrocht, ga, ga.
om zijn vleugels te vergaren,
maar nu die vliegt hij toch, ga, ga.
In Juni den acht-en-twintigsten
deed bij zijn eerste werk.
Hij ging vliegen van aan de Dampoort
rechte naar Coolkerk.
Daar is een man... enz.
| |
4.Van Oosten en van Westen
veel treffelijke liên, ga, ga,
buiten op de vesten
kwamen zij om te zien, ga, ga.
Daar waren ook vinkevangers
die kwamen met hun net
om dezen vogel te vangen.
Zij hebben er geen keure van get.
Daar is een man... enz.
| |
[pagina 57]
| |
5.Zij riepen gaat hij komen,
en lagen op den loer, ga, ga.
Zij waren in verlangen
van een viezen toer, ga, ga.
Hij stelde hem aan garde,
en vloog gelijk een bie,
maar bleef aan de staken hangen
in Rudders bleekerie.
Daar is een man... enz.
| |
6.Het spel was gauw ten einde
als hij lag ankervast, ga, ga.
Hij vloog geheel overende,
hij rolde in het gas, ga, ga,
tusschen de pisseblommen
en veel ander groen.
Als hij ophoudt van vliegen,
hij zal hem geen zeer meer doen.
Daar is een man... enz.
| |
7.Ha gij slimme vogel
uw vlerken zijn kapot, ga, ga.
Eer gij nog hangt te drogen
blijft liever in uw kot, ga, ga.
En werkt nog dertien jaren
aan uwe macien,
eer gij zult kunnen vliegen
en eenen vogel zijn.
Daar is een man... enz.
Het tweede liedje [merkelijk verminkt, zei dichter Steyaert] is:
De Brugsche Vlieger.
| |
[pagina 58]
| |
1.Vriendjes van 't gebakken meelGa naar voetnoot(1)
Rookt een pijp en laaft uw keel,
Want wij gaan nu zonder liegen
Kunnen naar den Hemel vliegen,
Dank aan eenen vriend van MaesGa naar voetnoot(2)
Centje De Groof de plakkersbaas.
| |
2.Sinds een tijd speelt bij de klucht
Van te vliegen door de lucht.
Wilt gij weten kamaraden
Van zijn kunst en wonderdaden,
Opent de ooren [?] en zwijgt dan,
Opdat 't elk goed hooren kan.
| |
[pagina 59]
| |
3.Laatst tot Aelter stond GoddynGa naar voetnoot(1)
Te gapen lijk een everzwijn;
Als hij stilkens en al smokken
Recht ten hemel op zag trekken
Zijn respectabel gebeur
Centje De Groof de plafonneur.
| |
4.Met twee vlerken aan zijn nek
En zijn knagertjen in zijn bek,
Lijk een pijl uit eene boge,
In een schoot was hij omhooge,
Flik en flak voor d'hemeldeur
Stond hij daar, de plafonneur.
| |
5.Sinte Pieter de portier
Sprak: ‘Zag men ooit zulks alhier?
Wat komt nu die kromme kemel
Doen in onzen schoonen Hemel?’
‘- Maar Sint Pieter, 'k ben De Groof
Plafonneur in 't fijn en 't groef’.
| |
6.‘'k Ben een kromme geleerde vent
Uitvinder van een ciment’.
Petrus zei: ‘Ga gauw op strate,
Ons plafond is goed in state,
En op de deur men leest en ziet:
In den hemel plakt men niet!’
| |
7.Dit gezeid, gaf Petrus' voet
Eenen schoonen ‘Wees gegroet’
Zonder meerder complimenten
In den plakkers fondementen.
Hij vloog weg gelijk een top
En viel op zijn plaasterkop.
| |
[pagina 60]
| |
8.Maar hij viel in zijnen val
Op Goddyn's proces verbaal!
En Goddyn die stond te gapen
Als hij moest De Groof oprapen.
En de plakker trok in stad
Met een bui ze aan zijn g...
Zoo werd toenmaals gezongen onder de schutters in 't Gildenhuis aan de Kruispoorte. Meer andere schimpen nog zullen gemaakt geweest zijn op en tegen De Groof. Ten bewijze b.v. wat La Patrie uit Brugge (2-x-1908) zegt: ‘.... Ainsi à Bruxelles, beaucoup encore connaissent ce refrain populaire qui se chanta longtemps après son échec: Ik wil hem eens zien vliegen
Diene viese cadee;
Gij zult ons niet bedriegen,
Geef onze pietjes weê!’
Doch meer daarover, of den zang ervan, of verdere volksgekkernij 'n heb ik niet kunnen bijeenkrijgen. Maar nog wel een aardig gedichtjen op De Groof heb ik tegengekomen in Pond den Heerd (XXV, 112). En omdat deze jaargang van RdH. zoo kwakrijgs is, schrijf ik af en over eruit alles wat er staat: ‘In mijne oude papieren vinde ik nog 't volgende, over de zwaluwen, met zinspeling op den vlieger De Groof, van Brugge, die zoo deerlijk verongelukte in Engeland. Ik wete ik een plakker die vliegen kan,
Plakkertje plafonneur,
Des zomers zoo komen zij ân
En 's winters zij gaan der van deur.
In leem en in strooi zij metsen hun huis,
Plakkertje plafonneur,
Als zij vergaren op de veust
Zij laten hun huis aan den meur.
Mag ik u geven een goeden raad,
Plakkertje plafonneur?
Leert achter de zwaluw zijn daad
Leert vliegen en plakken lijk beur.
| |
[pagina 61]
| |
Zoo weet ik meer als eeuen man,
Plakkertje plafonneur,
Hij dronk op den plak kan op kan,
En hij vloog op een einde aan de deur.
P.F.’
't Is klaar te zien nietwaar, ons volk en was ‘Centen’ niet ongenegen. Maar ze vonden ‘'t geestig’: ‘De Groef! die gaat vliegen!’ ... Peist een keer, welk een lente! En 't ging er. En ze loechen niet letter. En ze zongen, en ze gekten en ze stekten... tot op den dag dat Centen aan zijn ongeluk kwam. 't Veranderde zeere inderdaad, toen de vent een keer aan slunsen lag. Heere! dit nieuws sloeg aan hun herte... En ze zullen er met medelijden van gesproken hebben... ‘van dien armen dompelare!...’ ‘en dat 't een schande was!’... Ze mieken hen kwaad erom, en ze spookten tegen den Engelschman. Zoo zal 't geweest zijn, vast en zeker. Want meer dan eens heb ik hooren vertellen dat 't alles aan ‘den Engelschman’ loog, die, zeiden ze, - ‘we gaan 't nooit juiste weten zooals het is, zeiden ze, maar - die riep: “mag ik loslaten”, en De Groef, zeiden ze, ziende dat hij lijk vernesteld zat, riep weere: “trekt me op!” en de Engelschman gebaarde te verstaan “laat los”, en hij liet los,... en daar zi', de sukkelare lag er!... Leelijk volk! zeiden ze nog... De Engelschman bestaat alzoo! altijd afgunstig van een ander... en nijdig als hij peist dat een vreemde mensch entwat beter zal kennen dan hij!...’ Deze zijn de eigenste woorden, die ik hoorde te Brugge uit den mond van velen. En toen ik die hoorde, ik horkte daarop, en ik dacht: De Groof, De Groof, uw verrijzenis is begonnen, uw hemelvaart is nabij: uw voetstuk is aan 't hoogen alreeds, uw beeld is vast in de maak. Ho! en wanneer dit beeld zal uitkomen, het zal u verbeelden: met uwen één voet in de neerlage ja, in de brake, maar met den anderen aan 't wroetelen om eruit; met geheel uw lijf en schouders en rug en dijen aan 't wringen en aan 't rekken; met uwen wilden kop omhoog, al bliksemend | |
[pagina 62]
| |
uit uw oogen; met beide uw armen hemelstorme aan 't worstelen tegen de slange van afgunst en nijd... - Niet, neen niet zult gij daar zijn als de ‘Ikaros’ van LégerGa naar voetnoot(1), 't is te zeggen als een brooze knaap, geknakt en gekraakt, liggende lijk lood op geschonden schachten; ook niet, noch minder, als ‘De neerstortende Vlieger’ van LagareGa naar voetnoot(1), die hangt op een rotse, eeuwig aan 't vallen met zijn hoofd neerwaard, en eeuwig aan 't stuiken op den kant van een vlijtig gevleiden steen. - Neen, neen, maar als een sterke kerel aan 't kampen, zoo zult gij zijn, als een Laokoon alverre, met dit verschil dat deze verzwakte en hem doodvocht, en dat gij u integendeel lijk gaat levendelos weren. Gewis 't is al te bekennen: ons volk bewondert uwen geest, roemt uwe stoutheid, verhemelt uwe slim ten. Met zijn hert is 't voor u, en 't meet u dus met de mate zijner grooten. Uwen val wil het niet loochenen, wel neen 't - het heeft er geen schuld aan,‘het was de Engelschman’ -; maar aan een andere kant uwe krachten, oolijkheid en moed, heeft het loeren aanzien als onoverwinbaar; en des, is het uwe zegepraal zeker. Gij wint, gij zult winnen - het is ervan overtuigd -, liever gij zijt gewonnen, uw gedacht is gewonnen: misschien niet door te lukken in 't vliegen (dat is het minste!), maar met een andere zege, door te lukken in 't beschamen van blindheid of boosheid of spijt of spot van al die u miskenden! In de meening der ‘menschen’, dát is gewonnen! Een overwinning als zulk eene is alleen het lot maar van helden!
Doch!.... onze taak is afgesponnen: wij we hebben bijeengebracht wat we konden. We gaan 't aan de geschiedkunde overlaten, alle verder woord en ook waarheid te achterhalen! In afwachting, een vraagsken tot den Lezer: elk zou eens moeten vergaren wat hij al daarover nog vernemen kan onder de zijnen, of in de bladen uit den tijd. | |
[pagina 63]
| |
't Kan baten aan de waarheid, en 't kan ook nuttig zijn om den gang en de wetten der volkskunde en volkslegenden te leeren ontsnuisteren. En tusschenin ook, ja waarom niet: eere aan vinder en durver De Groof! L. De Wolf |
|