Biekorf. Jaargang 22
(1911)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 381]
| |
O morgen zal 't Kerstdag wezen!
Maar 't is er zoo bitter koud.
Klein Fransje zit stil te peinzen
Wijl meetje zijn handjes houdt.
Op eens hoort men ver... de klokken,
En Fransje, heel lief en teêr:
‘Is 't waar dan, vraagt hij, o meetje,
Komt 't kindje uit den hemel neêr?
- Ja Fransje, zegt zij hem bibbrend.
- Maar, meetje, weêrvoert hij plots
Is 't waarlijk van ginder boven
Dat neêrdaalt het kindje Gods?
Waarom toch den hemel ruilen
Voor straten zoo vuil van stof.
De hemel is heel veel mooier
Een bloeienden bloemenhof.
Ik zou hem toch niet verlaten
Voor de aard waar men weent en lijdt.
Zeg, meetje, wat komt dan Jezus
Hier doen in dien kouden tijd?
Hij brengt ons al zijne schatten.
Hij droogt er wel meenge traan...
- Zult gij Hem dan ook zien, meetje,
Bij u zag 'k er... ook soms staan.
Zal ik Hem dan niet aanschouwen?
- Ja, Fransje, als gij braaf en zoet
Voor 't slapen gaan op uw knietjes
Heel lief uw gebeeken doet.
Van nacht te midden uw droomen
Zal 't komen dan, stil en zacht,
Zijn stemmeke zal u vragen
Wijl 't lief in uw oogjes lacht.
Mijn knaapje, wees altijd braaf en
Bemin uw arm-meetje veel.
Geef haar heel uw teeder liefde
Geef mij heel uw hart ten deel.
| |
[pagina 382]
| |
Wat zult gij dan zeggen, knaapje?
- Lief Jezuken zoo geschiedt 't.
- Ja Fransje doe dan uw beêken,
Klein Jezus verstoot dit niet.
En morgen... zoudt gij niet blij zijn,
Zoo gij in den uchtenstond
Rond 't schouwke bij uwe koeken
Een groot houten peerd ook vondt?
- Lief meetje,... ja.’ - Bid nu Fransje,
(Arm moederke bergt een traan.)
‘De vaak hangt reeds aan uw wangjes
Uwe oogjes zie 'k nedergaan.
Dan knielde vóór 't doode vuurke
Het knaapje en deed stil zijn bèe:
Klein Jezuken zend... geen koeken
En ook 't houten peerd niet mêe.
Maar brood voor op tafel morgen
En beter een klompje geeft
Opdat ik dan niet meer hoore
Dat meetje nog honger heeft.
Brugge Beetholf Biekens |
|