| |
| |
| |
[Nummer 23]
| |
Plaatsnamen
Komen - Comines.
Comines, a. 1144. Diegerick: Chartes et documents.... de Messines, Cod. dipl. no 7. Deze is in de 12de eeuw de gewone vorm, veelvuldig voorkomende niet alleen in het hier vermelde werk, maar ook in de elders uitgegeven oorkonden. Ook later vindt men nog dikwijls Comines, en heden is deze vorm alleenheerschend geworden.
Commines, a. 1185, ib. no 36. Deze vorm, nog zeldzaam in de twaalfde eeuw, is zeer gemeen in de dertiende en veertiende; ook wel later, daar hij bewaard is in den naam van den geschiedschrijver Philippe de Commines, 15de en 16de eeuw, en tot heden toe geschreven wordt in den belgischen geslachtsnaam Decommines. De reden waarom de neusklank hier dubbel geschreven is, is de volgende: in het middeleeuwsch Fransch wierd de klinker, die eenen neusklank, ook wanneer deze tusschen twee klinkers kwam, voorafging genazalizeerd, en deze nazalizatie wierd in het geschrift uitgedrukt door het verdubbelen van den
| |
| |
neusklank. Alhoewel deze uitspraak naderhand is verloren gegaan, toch schrijft men nog pomme, uit pôma (mv. van pômum) bonne uit bona, couronne uit corôna, enz.
Coumines, a. 1195 en a. 1197. Duvivier: Actes et Documents, II, bll. 198, 284. Beide teksten behooren tot eenen Cartulaire de Saint-Amand uit de 13de eeuw. De vorm Coumines kan eene dialektische uitspraak voorstellen, of alleenlijk eene onnauwkeurige spelling zijn.
Cumines, a. 1199. Duv. II, bl. 265. In die tijden vindt men nog wel u geschreven voor o en ou, zoo dat deze vorm zonder beteekenis blijft.
Nevens deze fransche gedaanten, vindt men afwisselend latijnsche dat.-abl.-loc. vormen: de Cominis, de Comminis, apud Cominis, die hedendaags zouden Comins luiden. De werkelijk bewaarde vorm Comines, overeenkomende met de oudere, klimt op tot eenen accus. uitgaande op -înas, een accus. meervoud, zooals dit zeer gewoon is op gansch het romaansche taalgebied, en inzonderheid in het Noorden van Gallie.
Als vlaamsche gedaanten vindt men Comen, Commene; nu Komen. Of deze van den beginne af overgeleverd zijn, of later aan het Fransch ontleend, is niet uit te maken, al is dit laatste verre het waarschijnlijkste.
Onze naam is dus eene afleiding, mits het suffix -îno-, dat indogermaansch is, en in het latijn, het keltisch en het germaansch, zoowel als in andere indg. talen, aangetroffen wordt. Voor zoover het bijgevolg in de plaatsnamen onzer streken voorkomt, is het onmogelijk voor de hand te beslissen of wij met germaansch, ofwel met keltisch of latijnsch goed te doen hebben.
De uitgang -ino- vormt bijv. uw. dienende, in het algemeen, om eene betrekking uit te drukken tot hetgeen door het stamwoord beteekend is. Hij kan dan gevoegelijk aangehangen worden aan persoonsnamen, om te beteekenen: ‘behoorende tot’, Doch ook bij plaats- of riviernamen kan hij gevoegd worden, en, in eene ruimere opvatting, bij gelijk welke zelfst. naamwoorden.
| |
| |
Deze uitgang, benevens zijnen verderen uitbouw -inio-, vindt men buitengewoon veelvuldig in de plaatsnamen van het Noorden van Frankrijk en van Belgie. Daaraan beantwoordt in Italie en in het Zuiden van Frankrijk de latijnsche uitgang -(i)anu-, zoodat Cumiana, naam eener stad in Piemont, met Comines mag vergeleken worden. Met dezelfde weerde wordt in het gansche oudgallische gebied de Keltische uitgang -(i)acu- gebruikt, en hier dringt zich de vergelijking op van Comines met Comiac (Lot). Dezelfde beteekenis heeft het zoo veelvuldig in onze gewesten voorkomende germaansch suffix -inga, in de namen op -inga-hem, -inga-landa, enz.
Com- in Comines kan behooren tot den naam Comius of, met waarschijnlijk hypokoristische verdubbeling van den medeklinker, Commius. Van Commius, eenen Koning der Atrebaten, wordt in 't lange en in 't breede gewag gemaakt in de Commentarii de Bello Gallico van Caesar, Dezelfde naam, geschreven Comios en Commios wordt gevonden op verschillende zilveren munten der Atrebaten. (Holder: Alt-Celtischer Sprachschatz), Ja, volgens Van den Peereboom's Ypriana, 3de bd, bl. 26, werd te Watou een zilveren muntstuk ontdekt met het opschrift Comios. Deze is dus in het Noorden van Gallie een niet onbekende naam, en niets belet Com(m)inas (sc. villas, mansiones, etc...) te verklaren in den zin van: ‘het goed, de woning, de huizen van Com(m)ius’.
Deze verklaring is aannemelijk, en zon voldoende zijn, ware zij de eenige mogelijke. Doch het woorddeel Com-, dat kan beantwoorden aan Caum-, Côm-, Com-, Comm-, Cum-, Cumm-, wordt nog in vele andere namen aangetroffen. Als Keltisch worden door Holder aangegeven: Comina (cogn), Cominaus, Comininus, Comma, Comminius, Commus: deze kunnen echter allen met Com(m)ius te zamen hangen; en mogelijk ook Cumanus, Cumelius, Cumius, Cummeneus, Cummius en Cumonius. Doch te Rome vindt men ook eene Cens Cominia; een Cominius wordt reeds aangetroffen in 493 voor Christus, en deze
| |
| |
naam wordt later, nevens Comus, ook gevonden in Spanje. Bij Holder staat ook Comis aangeteekend, een naam die wel zal latijnsch zijn. Bemerk verder de plaatsnamen Cominium, eene stad in Samnium, en Cominium Ceritum, eene stad in Campania, Holder geeft als plaatsnaam Comani aan in Gallia Narbonensis, en Cômum, nu Como, is eene stad in Gallia transpadana. Onder de huidige plaatsnamen mogen, ter vergelijking, hier nog aangehaald worden: Commes (Calvados), Coume (voormalig dép. Moselle), Cuesmes, vroeger Comae (Heneg.).
Is het niet zeker dus dat Com(m)inas afgeleid is van den kelt. naam Com(m)ius, toch is het allerwaarschijnlijkst dat wij in dezen naam het woorddeel Com- mogen erkennen, dat tot het vormen van keltische en latijnsche persoonsnamen schijnt aanleiding gegeven te hebben. Verder kan com- aanwezig zijn in het gr. κομέω -‘verzorgen, versieren, optooien’. Daaraan zou in het Germaansch ham- beantwoorden, en dit ham- vinden wij insgelijks in persoonsnamen als: Hammi, Hamo, Hamuko. Haming, Hamathio, enz. In 't germ. beteekent ham- ‘kleeden’, mogelijk wel vroeger ‘optooien’, b.v. got. anahamôn = ‘het kleed aantrekken’, afhamôn = ‘het kleed afleggen’, enz, germ. hamithjo- = ‘hemd’, os. lîk-hamo = ‘lichaam’, letterlijk ‘lijfskleed’, enz. Zoodat Comina (villa) wel zou kunnen synoniem zijn met Heminga (hem), eene plaats die, als bezitting van Sint-Pieters abdij van Gent, genoemd wordt in eenen brief van abt Einhard (815-844).
Onder de plaatsnamen, mogen als naast aan Cominas verwant beschouwd worden: het hooger reeds vermelde Comiac (Lot), Comiac, comm. Logrian (Gard), Congé-sur-Orne (Sarthe) en Congy (Marne), deze twee laatste, volgens Holder, ook beantwoordende aan een vroeger Com(m)iacu, wat wel mogelijk is. Nog volgens Holder zou Quemigny (Côte d'Or) komen van Cuminiacum, en Commeny (Seineet-Oise) schijnt wel eenen gelijkdanigen oorsprong te hebben, al zou men als uitgang -gny verwachten. Comigne (Aude) kan *Com(m)inia zijn.
| |
| |
In het huidige flandro-henegouwsch is de oude uitgang -ine overgegaan tot -ène, meest geschreven -aine; b.v. famaine = famine, glaine = ofr. geline, uit gallina, enz. Hetzelfde verschijnsel moet zich in de volksuitspraak van Comines voorgedaan hebben; van daar de Westvl. geslachtsnaam Comeyne, Commeyne, in den welken ey uitgesproken wordt als een open e.
| |
Meesen - Messines.
In loco qui dicitur Mecinis, a. 1065: Diegerick, Chartes et documents... de Messines, Cod. dipl, no 1. In dit werk, en in de andere waar deze naam voorkomt, vindt men verder dikwijls Mecinis, Mecines, en als bijv. nw. Mecinensis (van af 1066) in de 12de en in de eerste helft der 13de eeuw.
Mechinis, a. 1170: Chronicum et Cartularium Abbatiae Sancti Nicolai Furnensis, bl. 232; Mechinensis, a. 1164, Diegerick, o.c., no 14, en nog meermalen in de 12de en 13de eeuw: dit zijn goede picardische vormen met ch beantwoordende aan gemeen fr. c.
Mencinensis, reeds in 1066; Diegerick, o.c., no 4; Mencinis, a. 1164-65, ib. ne 15; een niet zeer zeldzame vorm, benevens Menchines, in de 12de en 13de eeuw. Deze spelling zal wel aan eene bijzonderheid in de uitspraak beantwoorden: niet zelden gebeurt het immers, zoowel in de romaansche als in de germaansche talen, dat voor eenen medeklinker een neusklank ingeschoven wordt. Gelijk hier het geval is, verdwijnt deze eigenaardigheid veelal onder den invloed der beschaafdere uitspraak.
Te beginnen met het einde der 12de eeuw, vindt men dan ook Mescinis, Mescinensis, Meschinis, Meschines, Menscines. Uit de oudere gedaanten blijkt dat de s hier geen etymologische weerde heeft. Wanneer de s voor eenen medeklinker niet meer uitgesproken was, maar uit schrijversoverlevering nog gewoonlijk geschreven wierd, zoo gebeurde het tallooze malen, dat eene overtollige, nooit uitgesproken s, uit misverstand geschreven wierd in
| |
| |
woorden, waar zij geenszins toe behoorde. Dit is hier het geval.
Messines, vind ik voor den eersten keer in een oorspronkelijk stuk ten jare 1202. Cartulaire de l'abbaye de Saint-Pierre de Loo, bl. 34. Alleenlijk in de 14de eeuw wordt deze allengerhand de gewone vorm. Wel is waar geeft Duvivier, Actes et documents, 1, Messines aan, als behoorende tot de jaren 1180 en 1178 (bll. 180, 331), doch beide vormen zijn getrokken uit latere Cartulariën.
Miesines, a. 1307-17, Warnkönig-Gheldolf, Ypres, bl. 447. In het flandro-henegouwsch gaat de open e over tot den tweeklank ie, regelmatig in de beklemtoonde lettergreep, niet zelden ook in de voortonige lettergreep: daaruit verklaart zich de hier aangegeven vorm.
Nu en dan ook vindt men -enis, -enensis geschreven voor -inis, -inensis: dit zal wel niets anders zijn dan eene onregelmatigheid in de spelling.
De vlaamsche vorm Mesine, Messine in de 14de eeuw, Meessen in de 16de eeuw, is overgenomen uit het fransch. Men spreekt eene scherplange ee, en dit is, in de tijdens de middeleeuwen ontleende woorden, de regelmatige weergave, in de beklemtoonde lettergreep, van de fransche korte e.
Als grondvorm van dezen naam moet Meccînas aangesteld worden. Niet Mecinas, want hieruit zou Meisines, later Moisines geworden zijn. Vgl. vecînu (gedissimileerd uit vîcînu), cfr. veisin, later voisin. Voor c moet dus een medeklinker gestaan hebben, en deze kan alleenlijk s of c geweest zijn. Tegen Mescinas verzetten zich de vormen der elfde en twaalfde eeuw. Er blijft dan alleenlijk Meccinas over.
De uitgang -inas, acc. vr. mv, is dezelfde als in Comines. Mecc- wordt aangetroffen in de Keltische persoonsnamen Mecco, Meccius, waarnevens Meco, Mecanus, Meconius, enz. Ook de persoonsnamen Micco, Miccio, enz. verdienen in aanmerking genomen te worden, al zijn de vormen met e te verkiezen, vooral om den flandro- henegouwschen vorm Miesines.
| |
| |
Nutteloos eene beteekenis te zoeken in deze namen. Vroeger, en nog, wierden en worden zonder twijfel namen en lapnamen geschapen op den klank af; en namen zooals Macco, Mecco, Micco, Mocco, die allen bij de Kelten gebruikelijk waren, leveren ons een voorbeeld van de vreugde die de vroegere geslachten hadden in het afwisselen der klanken.
Nevens Mecco, staat bij Holder ook de afgeleide vorm Meconius aangeteekend, en zonder twijfel zal * Mecconnius ook bestaan hebben, evenals Macconius en Mocconius werkelijk bestaan nevens Macco en Mocco. Ik veronderstel dat Mecquignies (Nord) afstamt uit *Mecconiacas, en dus nauw met Messines verwant is.
Andere fransche plaatsnamen die kunnen verwant zijn, vindt men bij de vleet. Hier volgen eenige:
Messigny (Côte d'Or), uit *Mecciniacum.
Mésigny (Haute-Savoie) uit *Meciniacum.
Moisenay (Seine-et-Marne) uit *Mecinacum.
Messy (Seine-et-Marne), Messay (Vienne), Messei (Orne), Messey-sur-Grosne (Saône-et-Loire), Messia-le-Vignoble (Jura), uit *Mecciacum. - Doch bestaan ook kelt. en latijnsche namen als Mesius, Messius, Messonius, enz.
Nevens Com(m)eyne uit Comines, hebben wij te Kortrijk, en om dezelfde redenen, den geslachtsnaam Messeyne, met ey = open e.
A. Dassonville.
|
|