Biekorf. Jaargang 22
(1911)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 352]
| |
Die boet bestaat in het lezen van vaderonzen en 9 weesgegroeten gedurende 9 dagen. Die gebeden moeten nuchter gelezen worden. Slappe kinderen hebben gewoonlijk van Strombeek. Er was daar vroeger een borreken toegewijd aan St. Amand. Nu is er eene pomp op geplaatst met een beeld van den heilige, onder de pomp is een groote pompbak. Als men den weg doet, drage men het vuil hemdeke van het kind mede, men pompt water in den bak en wachte tot het water gansch stille staat. Dan legge men het hemdeke op het water en men ga rond de kerk. Blijft het boven dan zal het kind spoedig genezen zijn; gaat het, onder dan moet men den beeweg herbeginnen tot het eens lukke dat het hemdeke boven blijve. Men kan zien langs welken kant het kind aangetast is met in 't oog te houden langs welken kant het hemdeke eerst ondergaat. Voor 't klimmende water moet men naar Leuven hij Sinte Quinten. Bij de drie naaste geburen van den zieke ga men met eene kous. De eerste vult ze met graan tot aan den hiel, de tweede tot 't halven het been en de derde tot boven. Men drage de kous met, graan gevuld mede naar Leuven, en na er den weg mede gedaan te hebben giete men ze uit in een soort trog of moelie die daar slaat. Valt het graan snel van de plank in het bakje dat er onder staat, dan zal de zieke gauw genezen zijn; valt het traag dan zal het wat duren maar blijft het liggen dan is er geen doen aan. Voor de gaven (stuipen) moet men naar Dieghem. Om er te lukken en een goede weg te doen moet men een levend konijn meêdragen. Voor Ste Kathelijne wiel moet men naar Duisburg als het gansch het wiel is: immers Ste Katharina is er met het gansche wiel verbeeld. Naar Watermaal gaat men voor het half rad en naar Auderghem voor een derde van het rad. Rappen, puisten, zweeren, zijn van Sinter Goelen, of van Haren, of van Sinternelle, of van Zellick, of ook van Sint Job. Op die beevaarten geeft of verkoopt men olie of water. Gedurende de boet mag men geene zalf gebruiken noch van den doktor noch van den apotheker noch van gelijk wie anders. Voor de koorts gaat men naar Jesus-Eik en Willeryken (nu Welriekende in 't officieel vlaamsch). Te Jesus-Eik offert men kaarsen of iets anders, te Willeryken moet men den kousenband van den zieke offeren. Als een kind de gaven krijgt moet men een blauw voorschootlint in brand steken en den rook doen inademen. Linnen dat op eene brandwond gelegen heeft mag niet verbrand worden, anders slaat het vuur in de wonde. De kom die gediend heeft om eenen doode te wasschen moet men zorgvuldig bewaren. Wat men er mede aan vangt ben ik niet te weten geraakt. Op eenen Vrijdag in dienst gaan of op zulken dag in een nieuw huis gaan brengt ongelukken mede. Als men in het bosch is en de kraaien hoort krassen, dan moet men aanstonds naar huis, want het is een teeken van groot geluk of ongeluk. E.T. |
|