Biekorf. Jaargang 22(1911)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Kain (Gen. 4). EEN nare nacht op kale rots en barren grond; een storm, die zwartezwerken zweept door bangelucht; en door het donker, Kaîn die zich-zelven vluclit, den vloek op 't hangend hoofd, den vloek in hart en mond. Hij zwiert met woest geweld zijn forsche vuisten rond als weerd' hij iets; of schudt zijn hand en loost een zucht; soms werpt hij 'n schuwen blik omhoog, of ijlt, beducht voor eigen wezen, verder... verder... Soms, een stond Verdiept in droomen, staat hij pal, en grijnst... O, groot en schoon en machtig als een heerscher over dood en leven, als een God, die de aarde straffen moet; en eensklaps, met in 't oog een vlam uit zijn gemoed, strekt hij den arrem uit, die 't eerste bloed vergoot, rukt wild vooruit, en gilt een schreeuw die ijzen doet. Ledegouwer Vorige Volgende