Biekorf. Jaargang 22
(1911)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |||||
[Nummer 21] | |||||
Rinínghels en HernebalsMET groote belangstelling las ik onlangs in Biekorf (bl. 206 vlg. van dezen jaargang) het artikel van den heer A. Dassonville over Rininghelst, en, daar ik mij insgelijks af en dan met den naamsuitgang -hels bezig gehouden heb, veroorloof ik mij er een woordje over te zeggen. Buiten de aldaar opgegeven naamsvormen zou ik nog de volgende willen aanstippen: In 't j. 1119 wordt de kerk van Sint-Marten te Ieperen begiftigd met het altaar van RininghelsGa naar voetnoot(1) en in 1160 bevestigt Samson, aartsbisschop van Remen, de abdij van Marchiennes in het bezit der geheele tienden van het bosch van RinengiesGa naar voetnoot(2). Wel is | |||||
[pagina 322]
| |||||
waar, kan het in twijfel getrokken worden, of deze laatste vorm wel degelijk tot Reninghelst behoort; edoch, indien hij voor Reninghe staat, is Reninghelst niet misschien eene der parochien die in deze woudstreek aangelegd werden? Dit heb ik niet kunnen nahalen, doch ware het belangrijk te weten, om over dien uitgang -hels beter in 't klare te komen. Laat ons vooreerst zien of wij hem niet in andere plaatsnamen ontmoeten. Ik meen hem te vinden in den naam van Herenthals (prov. Antwerpen), voor welken wij de volgende oudere vormen aantreffen:
In 't vervolg treffen wij bijna onveranderlijk Herenthals of Herentals aan. Daar de t in de oudste vormen - van dien van Miraeus afgezien - niet verschijnt, zouden wij ze als later bijgekomen kunnen beschouwen. Hoe dit ook zij, de naam is zonder eenigen twijfel Herent-hals te scheiden, daarvoor levert ons die van de aangrenzende gemeente Herenthout (= Herent-hout), 1186 HerentholtGa naar voetnoot(4), het klaarste bewijs. In het eerste woordlid van beide namen verkennen wij zonder veel moeite een oudvlaamsch *harn- (*harin of *haren) beteekenende haagbeuk (carpinus betulus, fr. charme), welke boom (of struik) nog heden in sommige vlaamsche tongvallen haren-teer, heernte, hernte, | |||||
[pagina 323]
| |||||
enz.Ga naar voetnoot(1), en in 't engelsch horn-beam heet. Herenthout is dus niets anders dan een ‘haagbeuken-bosch’ doch wat beteekent Herent-(h)als? Wederom staan wij radeloos vóór dien raadselachtigen uitgang. Stippen wij nog het volgende aan dat op de goede baan tot een oplossing zou kunnen leiden. A. Wauters, La Belgique ancienne et moderne, cant. de Glabbeek, p. 46, vermeld als plaatselijke benamingen in de gem. Sint-Joris- Winge (Brabant) een ‘Alsberg bosch ou plutôt Haegenbosch’ benevens een ‘Heurenteuren veld’. Verder: een oorspronkelijk stuk van 't jaar 1276, medegedeeld door M. de Troostemberg, Les chartes de l'Ile-duc, p. 84, spreekt van een bunder land gelegen ‘juxta dumum qui dicitur Duershalze’. En eindelijk leveren de woordenboeken der gewestelijke talen nog iets dat zou kunnen dienen: in den tongval van VlaanderenGa naar voetnoot(2), heet de haagbeuk o.a. ook helster (= hels-ter), in dien van BrabantGa naar voetnoot(2) helzen-teer en in dengenen van de prov. AntwerpenGa naar voetnoot(3) elzen-teerGa naar voetnoot(4). Zou men uit al dit voor den uitgang -(h)als, -(h)els niet de beteekenis haag, hegge, bosch, mogen afleiden? In philologisch opzicht weet ik niets bij te brengen om deze meening te stavenGa naar voetnoot(5), doch zouden wij dus een beste verklaring vinden voor de thans zoo duistere plaatsnamen Reninghelst en Herenthals. H. Pottmeyer. |
|