| |
| |
| |
[Nummer 18]
| |
Oud Vlaanderland
II.
Drustan of Oudkeltisch Vlaanderland.
VOLGENS Cesar bezaten de Morienen geen geslotene steden, zooals zij, bij andere stammen te zien waren, geen keltische oppida, wier muren in vakken van balken en steenen gebouwd en wier huizen van hout getimmerd waren; zij kenden enkel opene dorpen, want de romeinsche veldheer verwoestte door het vuur, benevens hunne vruchten en hunne hoven, ook hunne wijken en dorpen, terwijl de vluchtende Morienen, in hunne wouden en moerassen verscholen zaten.
Zoo een vicus is de oorsprong van het woonoord, dat de Franken later Roosbeke zullen noemen.
Het dorp ligt op den zandigen bodem niet: de woningen zijn op palen boven 't moeras getimmerd, waardoor de
| |
| |
toekomende rietbeke haren loop baant, om wat verder, al kronkelend, in de Mandel te spoelen.
In 't voornaamste huis woont Drustan, die deel maakt van den raad der geslachtsgouw en op een helderen zomerdag van 't jaar 110 voor Christus, zijn de raadsleden van den keltischen clan, bij den wijk vergaderd.
In de schaduw der eiken staan hunne wagens in kring geschaard en in de omheining zetelen zij op houten zaten, om onder de leiding van Eporix, den Vergobretus, den oppersten rechter der Morienen, voor dit jaar, de bestuurlijke belangen van den clan te bespreken en over alle rechterlijke klachten hun oordeel te vellen.
- Mij ook is een groot onrecht geschied, spreekt Drustan; ik bezat een pronksieraad!... Eene groote eer is mij te beurt gevallen: ik ben de bruidegom der edele dochter van Eporix, den Vergobretus van het machtig volk der Morienen!... Dit sieraad had ik voor mijne bruid bestemd en dit sieraad werd mij geroofd!...
- Beschrijf ons het stuk, opdat wij een middel vinden, aan den roof, den dader te erkennen, spreekt Drappes een der ouderlingen van den stam der gouw.
- Gij weet, herneemt Drustan, hoe behendig en hoe fijn, de smeden onzer volkstammen, het goud en het brons bearbeiden... Ik spreek van een gesloten, gouden armband... Hij is met den kop van den god Lugos versierd; allerfijnste stipdraden omkransen het hoofd van den god, kruisen en krullen rondom den band, in de bevalligste wendingen en de liefelijkste gedaanten... Het is een prachtstuk, dat men niet genoegzaam kan bewonderen en het verlies treft mij te meer, dat het een gedenkstuk geldt van mijnen teergeliefden broeder Iogan, dien eene schrikkelijke moord mij ontrukt heeft en dat ik met dit weergaloos juweel mijne bruid wilde vereeren en verblijden!...
- Hebt gij tegen niemand eenig achterdocht, dat ons op het spoor van den roover kan zetten? vraagt de Vergobretus.
- Neen, ongelukkiglijk... Eenig vermoeden rijst somtijds
| |
| |
in mij op, doch ik veracht het... In mijne woning is een vreemde koopman te gast... 't Is Lollius van Narbo; maar ik kan mij niet inbeelden, dat de eerlijke koopman op zoo eene schandelijke wijze zijnen gastvriend zou bestelen en de gastvrijheid onteeren!
- Hebt gij eenig vermoeden, herneemt de Vergobretus, de zaak dient onderzocht te worden... Wij moeten met zekerheid weten of het vermoeden gegrond is of niet... De koopman zal in de vergadering verschijnen en wij zullen zijnen ransel onderzoeken...
Lollius, de vreemde koopman van Narbo, wordt in de vergadering geleid; hij draagt een langen lijfrok en zijne kleederdracht verschilt van deze der Kelten, die een korten lijfrok en hunne bracas dragen; 't is een jonge man, groot en slank, met blonden baard in 't eirond en wakker aangezicht...
- Vreemdeling, spreekt Eporix, een kostbaar stuk is ten huize van uwen gastvriend verdwenen, terwijl gij daar als gast vertoeft. Om allen argwaan van u af te keeren, vinden wij het geraadzaam, uwen ransel te onderzoeken, opdat het voor iedereen klaarblijkend worde, dat gij een eerlijke handelaar zijt en geen kwaad vermoeden tegen u blijve bestaan!...
De ransel wordt opengedaan; de waren, vaatwerk en sieraad, worden op de ruwe tafel opengespreid, die op het grasplein, voor de rechters staat; uit den hoek van den grooten lederen zak, dien de koopman op reis, op zijnen rug vastbindt, rollen een aantal bronzen ringen en tusschen hen schittert een prachtige gouden armband.
- Bij Lugos, roept Drustan uit, daar is het kostbaar sieraad, dat mij geroofd wierd... Hoe beschaamd ben ik, dat ik het stuk in de handen vind van mijnen gast, dien ik als een rechtveerdigen koopman aanschouwde!
- Edele Morienen, spreekt Lollius kalm, aanhoort mij. Dezen kostbaren armband heb ik niet gestolen... Sedert lang is hij in mijn bezit... Alhoewel ik hem niet te koop bied, verlaat hij mij nooit... Mijn pleegvader Metius, een
| |
| |
romeinsche koopman, die te Narbo gestorven is, heeft mij dien armband ter hand gesteld; hij heeft mij bericht dat dit sieraad mij toebehoort; het kostbaar voorwerp lag nevens mij, als de koopman mij gevonden heeft!...
- Dat is een verdichtsel, roept Drustan uit; de dieven weten altijd hun uitkomen!
- Zonderling, zegt Morgan, een ouderling met witte haarlokken en langen grijzen baard. Die armband is in uw bezit en wierd u door uwen pleegvader overhandigd... Drustan heeft zooeven verhaald, dat hij zijnen armband, als een erfstuk van zijnen broeder bekomen heeft!... Zonderling, toen ik eens bij zijnen broeder Iogan op bezoek was, heeft hij mij twee zulke armbanden getoond... Zonderling, men verhaalt dat zijn kind in den brand van zijn huis omgekomen is en nu komt gij, met dezen armband te voorschijn!... Wierd het kind van Iogan, op eene wonderbare wijze uit den brand gered, door den koopman gevonden en aangenomen?... Zonderling, die armband is een bewijs, dat gij, jonge koopman van Narbo, de zoon zijt van Iogan, wiens schrikkelijke moord, in onzen stam, zoo bitter betreurd wierd!... De vader moge in den zoon herleven!... Er kan geen twijfel bestaan... Leve de zoon van Iogan!...
- Leve de zoon van Iogan! juicht de gouwraad.
Die wending heeft Drustan ten hoogste verrast!... Welhoe, een erfgenaam van zijnen broeder!... Dat beteekent voor hem een zwaar verlies!... Dat verbeeldt voor hem een alleronaangenaamst verschijnsel!... En hij moet zijne bittere teleurstelling verbergen...
Zijn gelaat verbleekt; zijne lippen beven; een gedwongen glimlach doet zijne wezenstrekken krimpen, als hij den neef de hand reikt, eenige woorden ter verontschuldiging murmelt en hem als bloedverwant en niet meer als gast, naar zijne woning uitnoodigt, nadat de vergadering uitspraak gedaan heeft over de goederen, die Lollius als 't erfdeel zijns vaders toekomen!...
* * *
| |
| |
's Avonds voert Drustan een ernstig gesprek met Macha, eene oude slavin, in eene stalling, die eenige stappen van zijne woning getimmerd is.
- Weet gij dat de zoon van Iogan uitgekomen is? spreekt Drustan in gramschap ontstoken.
- Neen.
- 't Is die verwenschte koopman!... Hoe is dat mogelijk?... Is het kind in den brand niet vergaan?
- Neen, Heer, vergeef het mij... Ik kon het over mijn hert niet krijgen, het onschuldig wicht in de vlammen te dooden... Ik heb het kind in mijne armen genomen en stil naar buiten gedragen, terwijl de moeder sliep... In de haast, heb ik ook nog eenen gordel medegenomen... Dan wierp ik de lont en de schrikkelijke brand heeft het huis met zijne bewoners verteerd... Dan ben ik ver van daar met het kind gevlucht en op eenen weg, die door een woud liep, heb ik het kind, met den gordel, te vinden geleid... Ik heb hem niet eens geopend, om te onderzoeken, of hij kostbaarheden inhield of niet... Ik was zoo ontsteld, dat ik niet wist, wat ik deed...
- En zoo is die kostbare armband in 't bezit gekomen van den reizenden koopman, die 't kind gevonden en tot ons ongeluk heeft opgekweekt!... Verwenschte slavin!... Ik zal u zonder mededoogen met de voeten trappen!... 't Is aldus dat gij mijne bevelen hebt uitgevoerd!... Ontvang het loon van uwe lafheid!...
Met die woorden ploft Drustan, zijnen dolk in de borst der slavin en laat het lijk, met een zwaar gewicht in den vloed nederzinken.
- Waar mag mijn armband gevaren zijn? zucht Drustan... Doch niets is verloren!... Nog geniet ik hetzelfde aanzien in onze stamgouw en in 't land der Morienen!... Niemand weet wat vroeger gebeurd is!... Wee dezen, die mij te bij komen!...
* * *
Den volgenden dag worden de beraadslagingen en de rechtsplegingen in den gouwraad voortgezet en nog nieuwe
| |
| |
leden, komen met hunne wagens, de clanvergadering bijwonen.
Nadat Taran van Vichta zijnen wagen ter zijde geschoven heeft, treedt hij in den kring en de mannen van zijn ambacht, zooals zijn gevolg genoemd wordt, voeren in hun midden eenen man met verstreuvelde haarlokken, verwilderde wezenstrekken, stekeligen baard en gescheurde kleederen.
- Edele mannen van den hoogen raad onzer gouw, spreekt Taran, niet zonder lotgevallen, ben ik heden tot u gekomen; aan de dapperheid van mijn ambacht heb ik het te danken, dat ik heden de vergadering kon bereiken... Roovers hebben ons aangevallen en den hoofdman der bende leide ik hier gevangen... Hier zal hij geoordeeld worden en de rechtveerdige straf zijner schelmstukken ontvangen!... Ook moet ik u melden, dat ik een kostbaar stuk, bij hem gevonden heb...
- Dat is de armband, die Drustan geroofd wierd, spreekt de Vergobretus en waarover hij gisteren eene klacht heeft ingediend.
Elk ziet rond, doch Drustan is heden, op de vergadering niet verschenen.
- Booswicht, hoe is dit kostbaar stuk, in uw bezit? vraagt Eporix.
- Ik ben in de woning van Drustan geweest, luidt het antwoord... Ik wist waar de armband zich bevond; ik heb een oogenblik benuttigd, dat ik alleen was en hem onopgemerkt kon nemen... Drustan is de man niet, waarvoor gij hem aanziet... Op zijn bevel heb ik zijnen broeder Iogan vermoord... Op zijn bevel wierd de woning van zijnen broeder in brand gestoken!... Wellicht zult gij mij minder streng beoordeelen, als gij verneemt dat ik door zijne schuld in 't verderf gestort wierd en dat ik eens een werktuig in zijne handen was!...
Een gevoel van afgrijzen trilt door de vergadering en aanstonds wordt er bevel gegeven, Drustan te halen om
| |
| |
hem in de tegenwoordigheid van den roover te stellen en te onderhooren.
Door eene onheilspellende onrust gekwollen, zit Drustan in sombere overwegingen, in zijne woning verzonken.
Hij ziet de mannen naderen op de brug, die zijne woning met den vasten bodem verbindt; het dorp bestaat immers uit een aantal hoeven en tusschen iedere afzonderlijke hoeve en de oevers van 't moeras zijn er bruggen getimmerd.
Nauwelijks hebben zij eenige woorden gesproken, om Drustan de beslissing der vergadering kenbaar te maken, of hij wil zich met zijn zweerd doorboren, maar de mannen grijpen hem vast en leiden hem naar de vergadering.
Daar aanhoort hij, bleek lijk de dood en stom van wanhoop, de ijselijke verwijtsels, die de roover hem in 't gezicht slingert.
- De dood zult gij sterven, laffe bedrieger! spreekt de Vergobretus!... Ik lever u in de handen van den Druide, die u zal slachtofferen om de goden te verzoenen en uwe ongelukkige slachtoffers te wreken!...
* * *
Den derden dag zal een groot offerfeest de gouwdagen bekroonen...
De Druide slacht de peerden en de ossen, die aan Teutates, den god van stam en dorp, geofferd worden.
Een groot standbeeld van den afgod wordt opgericht; een net van twijgen wordt rondom het wangedrocht gespannen... Sidderend van schrik en blauw van de pijn, worden Drustan en de roover in het vlechtwerk gebonden.
De Druide nadert met de brandende fakkel; de vlammen stijgen omhoog; zwarte rookwolken walmen rondom het standbeeld; het vuur likt de slachtoffers; 't gebrom van bradende vleeschklompen weerhelmt tusschen 't geknetter der vuursprankels, tot dat het vreeselijk menschenoffer in eenen laaienden en rookenden hoop ineenzakt en de toeschouwers de wijstee verlaten.
| |
| |
Lange tafels liggen op schragen in de schaduw der eiken. De barden bezingen de overleveringen van lang vervlogen tijden, den strijd van Lugos tegen de booze Fomoren, de heldendaden der keltische vaderen, die over den Rijn gekomen zijn, de macht der Kelten, die in de vier winden, in onafzienbare gewesten, de wereld beheerschen, terwijl de gasten, in het feestmaal, het vleesch der offerdieren verteren.
Een der gevierde gasten is Lollius, de toekomende bruidegom der dochter van den Vergobretus der Morienen!
J. Claerhout
|
|