Biekorf. Jaargang 22
(1911)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
[Nummer 16] | |
De Cistercienzer Hervorming§ II. - Geest
| |
[pagina 242]
| |
van zijne oorspronkelijke afzondering tot het-drukke verkeer met de wereld; van den destijds misprezen handenarbeid tot weetgierige en vergedreven studie. Juist hierin lag de Cistercienzer hervorming: tegenover dit driedubbel verval het princiep huldigen van armoede, van volledige afzondering, van arbeid. a/ Armoede. Men kent den ongemeenen rijkdom der Cluniacenzers. Buiten de uitgestrekte eigendommen door het aanhoudend werk der monniken nog aan waarde vertienvoudigd, waren hun, in den loop der tijden, tallooze tienden toegewezenGa naar voetnoot(1). Daartegen stelde het Cistercienzer ideaal een heel tegenstrijdige opvatting. Reeds onder abt Albericus werd besloten geen kerken, altaren, offergiften, begraafplaatsen, leenrechtelijke ovens en molens noch iets dergelijks te aanvaarden. Nopens de tienden vooral werd er met nadruk op gewezen dat ze niet aan welk geestelijk sticht ook toekwamen, maar, volgens hunne instelling moesten verdeeld worden tusschen bisschop, dienstdoenden priester, armen, en met een voorbehouden aandeel voor het onderhoud der kerkenGa naar voetnoot(2). Die oorspronkelijke strengheid ging echter ras te loor. In het begin droegen de Cistercienzers zelf bij tot het betalen der kerkbelasting; doch na zijne reis naar Clairvaux in 1131, vaardigde Innocent II een schutsbrief uit, waardoor hij, uit erkentelijkheid voor de verdiensten van | |
[pagina 243]
| |
den H. Bernardus, de gansche orde aan de voogdij der bisschoppen onttrok en van de tiendenbetaling ontsloegGa naar voetnoot(1). Twee jaar later, in 1133, bekrachtigt Innocent het gegeven voorrecht tegen de aanmatigingen der CluniacenzersGa naar voetnoot(2). Andere orden hadden tiendenvrijheid voor de landen die ze zelf vruchtbaar hadden gemaakt (novalia), maar Hadriaan IV (1154-59) schonk aan de Cistercienzers het voorrecht voor alle landen die ze zelf bebouwdenGa naar voetnoot(3). Als men nu inziet dat zij met hun talrijke scharen monniken en conversen alles zelf bebouwdenGa naar voetnoot(4), dan eerst kan men het bedrag der pauzelijke exemptie naar waarde schatten. Dit alles was niet rechtstreeks strijdig met de vroegste ordestatuten: tiendenvrijheid was niet ongeoorloofd geheeten, maar wel - als de uitdrukking nu niet te gewaagd is - de tiendenhandel: d.i. het inzamelen en bezitten der tienden van den arbeid, opbrengst en bedrijvigheid van anderen. Doch ook zoover moest het komen. Alexander III (1159-81) verwijt de orde kerken, altaren en leenrechtelijke molens te bezitten in weerwil der oude statutenGa naar voetnoot(5). Een ongunstige stemming tegen de Cistercienzers wordt aan alle zijden waargenomen. In het 3de concilie van Lateranen (5en maart 1179 begonnen), verzetten zich de bisschoppen | |
[pagina 244]
| |
tegen de ongemeene bevoorrechting der CistercienzersGa naar voetnoot(1). Langs alle zijden gepraamd en aangevallen, hadden zij zelf, in 1215, afgezien voor het toekomende, van de tiendenvrijheid voor alle landen, niet novalia, d.i., door anderen ontgonnen en vruchtbaar gemaakt vóór de inbezitneming door de orde. Het voorbehoud: voor het toekomende, werd een onuitputbare bron van geschillen. Hadriaan IV (1216-27) trachtte de moeilijkheden ten deele te vereffenenGa naar voetnoot(2). Is de tiendenvrijheid nu eenigsins verminderd, aan de andere zijde zien we den tiendenhandel onverpoosd toenemen: de Cistercienzers zijn na een eeuw tijds de Benediktijnen nabij gekomen en zelfs voorbijgestreefdGa naar voetnoot(3). De oorspronkelijk strenge levenswijze der Cistercienzers moest scherp afteekenen tegen de destijds verzwakkende regeltucht van Cluny. Niet enkel het prachtvertoon was bij de Cluniacenzers erg beliefd, maar nog de verfijndheid in kleedij en eetzaal. Dit komt verklaarbaar voor, wanneer men zich herinnert dat juist ten tijde van Bernardus het verval in Cluny werd verhaast door het bestuur van een onwaardigen en althans onbekwamen abt Pons de Melgueil (1109-22). Op hem volgde Petrus de Eerbiedwaardige, die onder Bernardus' leiding, een ijverig reformator werd, al nam hij, tegenover Citeaux, als uitgangspunt zijner hervorming, heel verschillende, toch even goed te verrechtvaardigen princiepen. Reeds was Bernardus de Cluuiacenzers op ietwat | |
[pagina 245]
| |
vrijmoedigen toon aangevallen in zijn brief aan Robert (Ep, I)Ga naar voetnoot(1). Die aantijgingen moesten in den mond der Cistercienzers wat algemeen zijn, zoodat Petrus de Eerbiedwaardige, niettegenstaande zijne hechte vriendschap met Bernardus, den Cistercienzers het woord Fariseërs naar het hoofd wierp. Het was op aandringen van een ander Benediktijner abt, Guillaume-de-St Thierry, innige vriend en latere biograaf van Bernardus, dat deze laatste de pen opnam om de toestanden net af te lijnen in zijn wereldberoemd Apologia ad Guillelmum (rond 1127)Ga naar voetnoot(2). De Apologia is een echt litterarisch meesterstuk, dat ongemeenen opgang maakteGa naar voetnoot(3). Het geldt hier wel geen spotschrift zoo men weleens meendeGa naar voetnoot(4), maar toch ontbreekt het niet aan onbewimpelde zegswijzen en scherpuitgesproken afkeuringen. ‘Waar blijft de vroegere strengheid? schrijft hij. Slechts het vleeschderven is overgebleven, en nog tracht men door uitgezochtheid en verscheidenheid in het toebereiden dit luttel versterven te doen vergeten... Water wordt niet meer gedronken: Niet zoohaast is men monnik of men | |
[pagina 246]
| |
voelt zich ongesteld, om zonder vroeging, zich het woord van den Apostel te mogen aanpassen: Modico vino utere propter stomachum. En dan nog, bleef men altijd het modicum indachtig!’Ga naar voetnoot(1). Ook de kleedij en de staatsie der zwarte monniken worden streng veroordeeldGa naar voetnoot(2). Bitter is de uitlating tegen Suger, abt van St Denis die een stoet voelde van meer dan zestig paaidenGa naar voetnoot(3). De oorspronkelijke strengheid van Bernardus' gulden tijd bleef bij de Cistercienzers lang in eer. Edoch de tijd kwam dat men er vaarwel aan zeide. Het vleeschgebruik was eerst binnen de muren der abdij, ook in het hospitium der vreemdelingen, en ja aan de meest voorname bezoekers, ten strengste verbodenGa naar voetnoot(4). Merken we terloops voor onze vlaamsche abdijen, dat in 1258 de abt van Citeaux het vleeschgebruik op bepaalde voorwaarden toestond in het ziekenhuis der grangia te ZandeGa naar voetnoot(5). Onder abt Theodoricus (1259-65) wordt de vergunning uitgebreid voor allen monniken of conversi die verblijven op de grangiae in 't land van HulstGa naar voetnoot(6). In 1485 staat Sixtus IV het vleeschgebruik aan de gansche orde toe: dan eerst werd de oude strengheid in de abdij van Duinen opgegevenGa naar voetnoot(7). In 1184 had het algemeen kapitel van Citeaux voor de Vlaamsche abdijen het uitdrukkelijk verbod uitgevaardigd in de grangiae bier of wijn in te schenkenGa naar voetnoot(8). In de | |
[pagina 247]
| |
XIIIe eeuw komen de wijnpitancies in overgroot aantal, en in 1354 zien we abt Lambertus van Duinen aan de monniken zijner abdij het dagelijksch gebruik van wijn toestaanGa naar voetnoot(1). Ook in de kleedij merken we een gelijkloopende verslapping. In 1212 kon het kapitel eene driedaagsche boet opleggen aan eenen abt, die dan nog uit hoofde van ziekelijkheid, met handschoenen en pelswerk naar de abtenvergadering gereisd kwamGa naar voetnoot(2). En als we nu tot het einde der 15de eeuw overstappen, en een oogenblik verwijlen bij de afbeelding van Christiaan de Hondt (1495-1590), 30sten abt van DuinenGa naar voetnoot(3) (Koninklijk Museum, Antwerpen, nr 256Ga naar voetnoot(4)), dan laat ons dit zoo heerlijke middeleeuwsch tafereel wel raden wat eene afwijking van het oorspronkelijke richtsnoer we op dit tijdstip beleven. Dit echt betooverend binnenzicht in 't weeldrig abtskwartier, de uitgelezene kleederdracht der hoofdpersonage, het rijke pontifikaal ornaat met juweelen, het kostbare met edelgesteente opgesmukt leesboek, alles laat ons inzien dat we ver af zijn van Bernardus' puriteinschen cultus der armoede, van de dagen van eenvoud, wanneer het den abt enkel bij zijne inwijding vergund was een zijden koormantel te dragenGa naar voetnoot(5), en dat de ‘Apologia’ aan de Cluniacenzers, na een bijtende aanval tegen hunne pronkzucht, den eeretitel van ‘pauperes’ durfde betwistenGa naar voetnoot(6). ('t Vervolgt.) M.E. |
|