WIJ lezen in de Mitteilungen der Anthropologischen Gesellschaft in Wien (Band XXXX, Heft V und VI, bl. 194):
‘Hausgerät, nach Stämmen verschieden.
Ackergerät, nach grössen Völkergruppen verschieden...
Wer die Verbreitung eines Volkstums erforschen will, muss die Verbreitung aller dieser Volkstumsmerkmale ins Auge fassen...’
Wat nu het voorwerp uitmaakt van de hedendaagsche wetenschap, van de navorschingen der voornaamste geleerden van Weenen en Berlijn, had sedert lang de belangstelling van Guido Gezelle opgewekt.
Dat alles op te sporen was bij hem een ingeboren zucht en meermaals hebben wij over zulke zaken met hem gesproken.
Stippen wij eenige voorbeelden aan.
Bij ons heeft de boom eener spade eene greep; oostwaarts van België en in Duitschland eindigt de boom van de spade met eenen appel.
Bij ons bezigt men meest de driewielkaar. Oostwaarts van Belgenland en in Duitschland gebruikt men zware kanen met twee tramen en aan eene der tramen is er een stok vast, waar het getuig op kan rusten, als de kar stilstaat.
Van in Brabant en verder oostwaarts dragen de vrouwen eenen hoofddoek als kapsel; zij dragen ook hare vrachtkorven op het hoofd: al dingen, welke men bij ons niet ziet.
J. Cl.
IN het oortijdsch paaldorp van Denterghem vonden wij den bodem van een belgo-romeinsch vat, in rood, vernist, glimmend vaatwerk, in zoogenoemde terra sigillata. Hij droeg den stempel: CONATIVS F. Zonderling! Werken van denzelfden vaatwerkmaker werden ook gevonden tot Enns in Oostenrijk, te Limoges, in Wurtemberg, in Beieren en te Strée bij Charleroi!
Te Kortrijk, bij de Leiebrug, die de Brugsche en de Gentsche poorten verbindt, vonden wij het opschrift IOCCIVS F, dat nog onbekend was.
J. Cl.
IN 1910 ontdekten wij tot Afsné, de overblijfselen van een oortijdsch paaldorp, in den grond van eenen vijver, op het kasteel van Mariasteen, bewoond door M. Charles de Hemptinne.
Daar kwamen vele beenderen van peerden, wilde ossen en herten aan het licht. Sommige dezer beenderen waren bewerkt tot hamers, wrijftuigen en priemen. Verder sloeg men gade: scherven van onversierd vaatwerk, een doorboorden herthoorn, een klein bronzen zweerd en eene kleine keisteenen bijl.
J. Cl.