Biekorf. Jaargang 22
(1911)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
de warme woorden van onzen gastheer fantastisch illustreerden; want schoone kon hij vertellen een van de door hem bestudeerde punten tot leiding van het gesprek. Dit was immers zijne meening: als men iemand te gast heeft, hoeft men niet alleen zijne maag maar ook zijn hart en geest te voldoen. Daarom hield hij bij de keurige gerechten en de hartelijke vriendschap altijd een heele voorraad vraagpunten en anecdoten klaar die de woordenwisseling levendig mieken en de venijnige kwaadsprekerijtjes op personen - gewone plaag der vriendenpartijtjes in kleine steden - verwijderd hielden. Aan tafel had men gekout over Congoland, over muziek en kunst in het huiselijk leven; nu ging het over luchtreizen. Ieder zei zijne meening. Alleen de rentenier Larmans, anders een jolige vent die met een kluchtigen zet den prettigen kant zelfs van ernstige zaken wist te doen uitkomen, zweeg als een vleermuis en zat ongedurig in zijn zetel als zocht hij eene andere wending voor het gesprek. Dit viel in 't oog, en de redekaveling begon te hinken tot ergernis van onzen gastheer, die met een beetje spotternij in de stem opeens zei: Ik wed dat vriend Larmans, die een sportliefhebber is, ons te naaste jaar per vlieger komt bezoeken. Larmans, onverwacht in 't licht gezet, verschoot even doch op zijn roodende wangen groeide een glimlach; zijne oogen lichtten vol tintelingen en op een toon waar wrevel en scherts in stak, loech hij: - Ik zal geen tweede luchtreis wagen, mijn listige wederhelft heeft mij die gevaarlijke kuren voorgoed ontleerd. - Een tweede luchtreis? - Ja, ik heb er eene doorgemaakt zoo zonderling als een sprookje, zoo geweldig als een dondervlaag en zoo prettig als een kermisavond. - Vertel dat eens? - Gij weet, begon hij, dat ik mij destijds met kiezingen | |
[pagina 235]
| |
bemoeide. Ik had mij laten wijsmaken dat ik voor de welvaart van ons stadje gemeenteraadsheer moest worden. De kiezing was op handen en het kermisfeest ook. Er zou een luchtvaarder opstijgen met een luchtbal, en daar ik - 't zij ootmoedig gezegd - niets anders kon doen gelden om de aandacht van de kiezers op mijn naam te trekken, besloot ik de reis mee te doen. Dit alles was beslist en plechtig beloofd in den Club, toen wij, zooals dat weleens voorviel, tamelijk lang reeds in den wijngaard des Heeren hadden gewerkt. De champagnestopsels knalden als een salvo; daar ging een verward gejuich op van hall-dronken heeren die raasden en loechen: Marieken en Zulma uit den Club hadden inderhaast elk een tuiltje van gemaakte bloemen ievers uit eene vaas getrokken en dit werd mij bij algemeen applaus, met een complimentje en een schaterlach aangeboden; daarop moesten zij elk een zoen geven aan den dikken papa Larmans die ze wel mocht, want 't waren twee bruine blozerdjes met een dik lachwezen. Kortom, ik was de held van dien avond, maar niet van den dag die daarop volgde, want nauwelijks stak ik 's anderdaags mijne oogen open of ik zag de diepte van de dwaasheid waar ik nu vóorstond en waar ik moest overspringen. Hoe zou ik dat aan mijn vrouw wijsmaken! Zij was zeer vriendelijk bij het ontbijt, en zei me dat ik er wat vermoeid uitzag. Ik deed zoo lief mogelijk, want het scheen me dat ik haar bedrieglijk iets ontnomen had, waarover ze leed zou gevoelen en ik wilde dat vergoeden door luchtige woorden en complimentjes die haar deden glimlachen, maar 't ging niet, ik zat verstooid en hoorde door ons gesprek heen het giechelen en fezelen van heel de stad. Mijn vrouw wees mij een staalboek van behangpapier voor eene bovenkamer, en wijl ik 'k weet niet wat vertelde, zag ik met de oogen van mijn bedwelmde inbeelding, greffier Van Calloen in den nacht boventrompelen, angstig voor het bedsermoen, en ik hoorde hem zeggen: | |
[pagina 236]
| |
- Valentine, wilt ge nu wat weten? - Is er nieuws? - Ja, groot nieuws! Larmans gaat vliegen! - Toe, ge zijt weeral... - Neen, serieus, hij gaat op met een luchtbal omwille van de kiezing! - Doet hi, de dikzak; kom vertel me dat eens gauw. Een gerinkel van de elektrieke bel in den gang hamerde op mijn zieke zenuwen en de meid kwam een stond nadien Madam Van Calloen aanmelden. Ik werd paarsch en bleek. - 't Zal voor de nieuwe groep van de processie zijn, zei mijn vrouw. Gevoelt gij u niet wel, vriendje? Ga even wandelen, dat knapt u weer op. Ik was woedend als een horzel toen ik langs het hofpoortje op de straat kwam. Nu zou die venijnige wezel - vergeef mij heeren, ik spreek alleen zóó om getrouw weer te geven wat in mij toen omging - die ekster, zeg ik, mijn vrouw uithooren en inlichten op de manier van: Ik moet u feliciteeren, madam! Zulk een moedig man! Heel de stad spreekt lof van hem! Wat bodemlooze dwaasheid ik begaan had werd mij van alle kanten sarrend gewezen in een scharminkeling van teekens. Elk bezag mij met slimme tronie; bij de groeten kwam een lachje onder den neus, met oogenbuigen om geheime leute te verduiken. Drie kwajongens kwamen mij te gemoet. Een van hen bleef frank vóór mij staan op het voetpad, wees naar mij met den vinger en riep, met een vette spotlach van de drie daar achter: die dikke padde gaat vliegen met de kermis! Beschaamd dat ik was! Wat verder liep ik op een kind dat een roodvliezen ballonnetje aan een draadje droeg en ginds in de straat kwam een man traag aanstappen met eene wolk gekleurde ballonnetjes wiegewagend boven zijn hoofd als een reusachtige druiventros. 't Was of heel de stad met mij den aap hield; zelfs daar ging de beiaard aan 't spelen zijn half-uur liedje van: de luchtbal die omhooge gaat! | |
[pagina 237]
| |
Ik meende waarlijk dat het op mij was en vluchtte den club binnen. Marieken en Zulma waren bezig met het lokaal te kuischen. De stoelen stonden met de zaten op malkander gekoppeld op de tafels en een scherpe geur van bedorven tabaksdamp stoorde in de zaal. De meiskes bloosden hevig toen die ontijdige klant binnenviel want ze stonden in hun kort rokje, met een spannend rood lijveken aan en met bloote armen. Als een pijl schoten ze alle twee naar de gangdeur, maar papa Larmans ging voor de deur staan en deed zijne armen open. Leutig was het om zien hoe die twee gezonde blozende blokjes verlegen stonden om hun morgentoilet, en zijlings naar malkander keken en dan naar den grond als gestrafte kinders. Ik beken, dat was niet zeer delikaat van me, maar ik wist dat zoo ik die lieverdjes liet ontglippen, ik in de plaats de oude gerimpelde madam ging krijgen die zou klappen van het mooi weer, en ik wou van de luchtreis hooren. - Eerst zeggen wat gisteravond gebeurd is, loech ik schalksch. De twee roode lachwezens bekeken mij even en schaterden dan luide dat ze zulke leute nooit beleefd hadden en dat ik beloofd had per luchtbal op te stijgen! Ik was wat gebelgd omdat die twee meiden dat opnamen als een gekscheerderij. - En wat denkt ge daarvan? vroeg ik half-ernstig. - Och M. Larmans, dat ge niet zoudt durven! Neem maar, ik was gestoord, oprecht gestoord om die minachting. Ik vroeg mij een grooten druppel schiedam en zei: Zoo waar als ik dien druppel ga leegdrinken doe ik de luchtreis mee! En ik dronk den druppel ineens uit en zette hem met een klets terug op het witmarmeren toogblad. Ik zag de oogen der lachwezens openrekken; gewis ik groeide, groeide in hunne achting en ik werd overmoedig, - Dan is het waar wat de sekretaris dezen morgen zei, zong Marieken. | |
[pagina 238]
| |
- De sekretaris. - Ja, hij komt alle morgens om zijne twee druppels vóór het bureeluur. - Wat zei hij? - M. Larmans zal het doen! Ik ken hem! - Die sekretaris is een weldenkend man! Ik weet het; ik was op dien oogenblik zeer kinderachtig, maar wie van ons zal loochenen dat zelfs groote verstanden niet vrij zijn van eigenliefde; waaruit men nu niet moet besluiten dat ik voor een groot-verstand wil doorgaan, want ik redeneer: a fortiori. Men bedenke ook dat ik toen ter tijde een rentenierke was zonder bezigheid in een klein stadje, waar de nietigste voorvalletjes klinken als klokken; zoo zal men begrijpen dat de woorden van den sekretaris, vergroot door de bewondering van die twee herbergmeiden, vergroot door mijn eigenwaan, mijn besluit onvermijdelijk mieken. ('t Vervolgt). Theo Brakels |
|