Biekorf. Jaargang 22
(1911)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
haar vader, was eene groote tooveraar. Hij beloofde zijne dochter van haar uit te huwelijken aan een schoonen prins, waarover zij zeer blijde was. Zij vroeg haren vader om hem eens te mogen zien; wat hij haar weigerde. Dat zij den prins hoegenaamd niet mocht zien dan op den dag van 't huwelijk, bedroefde de prinses, maar zij moest er toch mêe te vreden wezen. Nu gebeurde het op zekeren dag, dat de prins in het paleis was gekomen, en de dochter mocht van den koning uit hare kamer niet komen, waar zij opgesloten werd. De koning wandelde met den prins door het paleis en bleef staan klappen met hem vóór de kamerdeur. De prinses, die het hoorde, dacht: ‘Ik ga eens door het sleutelgat zien, dit zal vader toch niet weten’, En zij keek; daar zag zij den prins staan en was verrukt over zijne schoonheid; haar herte klopte van blijdschap als zij op haar aanstaande huwelijk dacht. De arme prinses dacht niet dat haar vader wist dat zij door het sleutelgat gekeken had. Wat later kwam haar vader de kamer binnen met een stuur gelaat, zoodat de prinses verschrikte. ‘Ongehoorzame dochter, zei hij, ik had u verboden den prins te zien; gij hebt mijn gebod overtreden. Ik zal u voor uwe nieuwsgierigheid en ongehoorzaamheid straffen. Nooit zult, gij den prins bezitten, en ik zal u veranderen in eene varende vrouw. Tot het einde der wereld zult gij als een dwarrelwind onzichtbaar door de wolken varen, gij zult den menschen schrik en schade toebrengen, zoodat elk u haten en vreezen zal’. Op den oogenblik verdween de prinses in de lucht en vloog rond gelijk een dwarrelwind. Het volk gaf haar den naam van beirnavrouw omdat zij soms zoo grof te werk ging. Ik zelf heb gezien dat in den oogst, als men aan 't pikken was, dat onze knecht zijn vest op eenen pukkeling gelegd had en dat de varende vrouw afkwam en zijn vest opnam en hij heeft ze nooit niet meer gezien, en Klara Smet van de Kwakkel wierd haar muts van 't hoofd genomen en heeft ze ook nooit niet meer gezien. Vr. Weyn. | |
Kinderdichtjes, Kinderliedekens21.'t Was 's avonds nog niet laat,
als hij mij sprak, maar 't was op de straat.
Ik nam hem op mijn schouders,
ik gong er al mêe naar 's Heeren huis, naar 's Heeren huis.
Ik klopte daar zoo dapper op de poort,
tot dat er mij iemand heeft gehoord.
Ik vroeg: Is hier iemand, 't zij vrouw of 't zij man,
Die dezen lesten dooden begraven kan?
| |
22.Kruid, kruid, Kristuskruid,
En Jezuken kwam al wederom uit.
Vr. Weyn. |
|