Biekorf. Jaargang 22
(1911)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
De Cistercienzer HervormingGa naar voetnoot(1)§ I. - OntstaanGa naar voetnoot(2)DE oude kloosterregels van Augustinus en Benodiktus, in de Westerlanden tot aan de opkomst der bedelorden nagenoeg overal gevolgd, schijnen veeleer enkele richtsnoeren en handleiding dan wetten en nauwkeurige verordeningen. Verder strekken zich de bepalingen niet uit dan tot de meest belangrijke hoofdzaken, en tot de oorspronkelijk nette aflijning tusschen het apostolisch leven der volgelingen van Augustinus, en het meer afgetrokken, beschouwend leven dor zwarte monniken. De eerste richting is in haar oorsprong eene hervorming der seculiere geestelijkheid; de tweede is eene wetgeving voor de cenobieten, van overouds reeds levend volgens de voorschriften van Pakhomius en Basilius in het Oosten, volgens de opleiding van Martinus, Severus Sulpicius en Cassianus in het Westen. De monnik volgt de evangelische raden zonder kerkelijke waardigheid te bekleeden. Oorspronkelijk was hij geen priester, en behoorde ook niet tot het clericaat. Benediktus had zijn kloosterregel op het familieleven aangepast. De abt was vader en tevens ook wetgever. Een te talrijk geworden klooster kon zich in een nieuwe neer- | |
[pagina 187]
| |
zetting ontlasten, maar het nieuwe gezin was onafhankelijk en zelfstandig. Buiten de soms laconische verordeningen van den regel waren wol gebruiken en overlevering uit het stichtend klooster medegebracht, maar allengerhand, door de talrijkheid der stichtingen en den langen duur, werden oudere gebruiken verlaten of gewijzigd en nieuwe aanvaard. Was het eene hoedanigheid dat Benediktus' regel zich kon aanpassen op uiterst verschillende tijds- en plaatsvereischten, daaruit zelf toch sproot een ietwat bonte verscheidenheid in leven, gebruiken en zelfs in kleederdracht, zoodat men moeilijk die zoo weinig op elkaar gelijkende takken op een zelfden stam mocht toewijzen. Ook in tijden van verval der kloosterlijke regeltucht - en die tijd kwam - kon die vrijheid wel de weg worden voor insluipende misbruiken en ontaarding. Daarom was het oog der klaarzienden van vroeg af gericht tot een meer nauwkeurige wetsafkondiging, en belichaamde zich dit nastreven in talrijke hervormingen, die niet enkel nauwere bepalingen van den regel ontwierpen, maar nog tusschen de hervormden een nieuwen band van onderlinge betrekkingen in 't leven riepen, tot bewaren der herstelde regeltucht. Zoo ontstond de beroemde Congregatie van Cluny, de voor ons Vlaamsche provincie belangrijke Congregatie van Savigny, de hervorming van Citeaux en meer andere. Dit geldt als kenmerk van Cluny dat het niet een nieuwe orde is, maar eene hervorming. De nieuwe tak bleef stevig aan den Benediktijner stam gehecht; de Cluniacenzer werd doorgaans gehouden voor den benediktijn van zijnen tijd. Echter was de hervormende dracht der Congregatie te ver ontwikkeld: niet een der ondergeschikte kloosters zou een eigen abt bezitten, slechts eenen prior. De centralisatie was te sterk; de oorspronkelijke inrichting van het Benediktijner familieleven scheen aangetast. De reactie tegen een al te groote vrijheid zou het persoonlijk initiatief aan banden leggen. Daarbij, na een tweehonderdjarigen bloei, kwamen de uitgestrekte rijkdommen, een hoog intel- | |
[pagina 188]
| |
lectueel leven, de invloed der Cluniacenzers en hunne inmenging in het openbaar leven des tijds. Dit alles wel is waar was door den letter des regels niet verboden, echter daar was ook niet de oorspronkelijke geestesrichting, door den stichter gewild. Den monnik hoort handenarbeid en gebed, eenzaamheid en armoede; hem past niet het drukke verkeer der openbare wegen, noch het optreden in het zoo innig vermengde kerkelijk-civiel leven van dien tijd. Merken we nochtans op dat destijds de monnik veelal tot het priesterschap werd opgeleidGa naar voetnoot1). Door rijke begiftigingen werd handenarbeid stilaan overtollig; wat nog overbleef werd in latere tijden opgedragen aan de conversi, een nieuw soort kloosterbewoners, niet tot het priester-zijn bestemd. De priester-monnik wijdt voortaan zijn leven aan gebed en studie, en in het feit van dit ontwikkeld studieleven en van dit priester-zijn vinden we een natuurlijke verklaring van de orienteering naar een meer handelend optreden in het openbaar leven. Is die ontwikkeling niet eene ontaarding, en in zichzelf niet af te keuren, toch blijft het eene afwijking van het oorspronkelijke richtsnoer van het monachisme. De hervormingen kwamen. De meest belangrijke - om zeggens tegen Cluny ingevoerd - is de hervorming van Citeaux (Cistercium). Robertus (c. 1020-30 geb.), die zijne hervormingsonderneming opvolgentlijk schipbreuk had zien lijden in de Benediktijner kloosters van St Michel-de-Tonnerre en Molesmes, trok uit dit laatste sticht met enkele zijner vurigste leerlingen naar het eenzame dal van Citeaux, en begon daar, op St Benediktusdag 1098, een nieuwe gemeente waar Benediktus' regel getrouw naar den geest | |
[pagina 189]
| |
zou nageleefd wordenGa naar voetnoot(1). Toen het jaar daarop de bereuw-hebbende monniken van Molesmes hun vroegeren abt Robertus terugriepen, gaf de kloosterhervormer gehoor aan hunne bedeGa naar voetnoot(2). Maar het nieuwe kloostersticht van Citeaux hield stand onder abt Albericus (1009-1109). Hij nu had talrijke aanvallen te verdragen van wege de oude kloosters, doorgaans vijandig gekant tegen de strengere regeltucht. Daarom beriep zich Albericus in 1100 op paus Paschalis II, die de hervorming goedkeurde en bevestigde. In die goedkeuring en bevestiging mogen we den eersten stap zien naar een meer onafhankelijke organisatie en naar een duidelijke afscheiding van den ouden ordestam. Tot nog toe was Citeaux niet uit de groote Benediktijner-familie getreden; slechts een streven naar een getrouwer naleven van den regel was hier merkbaar geweest. De aanvallen wekken zelfbewustzijn en tegenstand, zoo wordt de eerste scheidslijn getrokken, en het hoogste geestelijk gezag komt die scheiding bekrachtigen. Nog echter zou Citeaux zijn Benediktijner leven voortzetten, de afwijkingen van de gewone regeltucht komen langzaam als betrachtingen naar een getrouwer onderhouden van den regel en | |
[pagina 190]
| |
worden eerst na een min of meer lange praktijk in vaste wetten omgezet. Albericus zal de ontwerper geweest zijn der vroegste ordestatuten. Van dan af stond het vast, dat om den geest van armoede te bewaren, men geen opdracht van altaren, geen giften van tienden, dorpen, molens, laten en lijfeigenen zou aanvaarden. Het verfijnde in eet- en slaapzaal vond geen genade, zelfs de kleederdracht moest armoe en strengheid huldigen. Men behield slechts het zwarte scapulareGa naar voetnoot(1) of schouderkleed der Benediktijnen; voor tuniek en kovel (cuculla: wijde koormantel) koos men een aschgrauwe kleurGa naar voetnoot(2). Zoo meenen we dat die kleurverwisseling niet met opzet gekozen werd tot onderscheid van de zwarte monniken maar een eenvoudige toepassing was van het princiep der armoede. Eene gewilde wijziging zou het omstandig verhaal van het ‘Exordium Parvum’ niet ongemerkt voorbijgaan. Men zal dus een grove stof hebben uitgekozen, aschgrauw als later het oorspronkelijke kleed der Franciskanen was. Van de grijze kleur kwam men gemakkelijk, in tijden van grootere weelde, tot de witte der priester-monniken. De Conversi, meenen we, droegen oorspronkelijk ook het grijskleurig kleed waarvan men door afleiding (als bij de Franciskanen) tot de bruine kleur, overkwamGa naar voetnoot(3). In 1109 kwam Stephanus Harding, van Engelschen oor- | |
[pagina 191]
| |
sprong, op den abtstoel te Citeaux. Hij was een krachtige en scherpziende inrichter; hij voltooide de hervorming, bezorgde de herziening der liturgische boeken, vaardigde wetten uit die het strenge tooisel der armoede zelfs op de kerken deden aanpassen, kortom, hij was de groote inrichter der orde, zooals zijn tijdgenoot Bernardus de groote voortplanter. Tot nog toe had de ijverzucht van Citeaux meer bewondering en opspraak gewekt dan navolging. Niet een lid was zich sedert de stichting komen aansluiten. In 1112 kwam Bernardus met een dertig gezellen de opname in het klooster afsmeekenGa naar voetnoot(1). Dit jaar teekent eene kentering in de geschiedenis van Citeaux: zoo talrijk komen de aanvragen toegestroomd dat men veel nieuwe kloosters oprichten moest. Zoo ontstonden de vier hoofdkloosters La ferté (17 mei 1113), Pontigny (31 mei 1114), Clairvaux (25 juni 1115), Morimond (25 juni 1115). Met verbazende snelheid breidt zich de orde uit. Maar juist die overgroote vruchtbaarheid eischte wel bepaalde wetten, die 't werk der hervorming zouden vereeuwigen. In 1119 vaardigde de abtenvergadering te Citeaux die strandregels uit. In dien prachtigen liefdebrief, Carta Caritatis, hebben wij de Cistercienzer hervorming zoo net afgelijnd, en zoo zelfstandig optredend, dat ze haar lateren naam van Orde verdient. Niet kunstmatig nochtans, noch met eenen stoot is dit alles in 't leven geroepen, we hebben de langzame wording onder den drang der omstandigheden even afgeschetst. M.E. |
|