Biekorf. Jaargang 22(1911)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Mengelmaren Kinderdichtjes, Kinderliedekens Als de kinders in eene ronde dansten, zongen ze: 1. Boer Jakob, boer Jakob Ik breng u een zak met koren Om te malen, om te malen. Breekt den meulen, wij kunnen niet malen, Breekt den meulen, wij zullen hem wel betalen. Schok wat op, schok wat op, boer Jakob. 2. Ik heb eenen ezel aan mijn hand, aan mijn hand, Wat zal ik hem t'eten geven, de winter die is lang. Oud koren en beschimmeld brood Gelijk 't een ezel toebehoort. 3. Ik en wie tijken weven, erwten planten, boter stampen, Snik, snak boter in 't dak; snik snak boter in 't dak. [pagina 32] [p. 32] 4. Sinte Katelijne, laat het zonneken schijnen, Laat den regen overgaan, dat de kinderkens naar de schole gaan. Wie zal ze leeren? Onze lieve Heere, Wie zal vragen? Onze lieve Vrawe, Wie zal ze t'eten geven? St Pieter de heilige man, Die den hemel openen kan. St Pieter bakt brood in overvloed, Voor al de brave kindjes zoet. 5. Sinxen, Sinxen ommegang, Te Paschen duren de dagen lang. Hoe lang zullen zij wel duren? Viermaal twintig uren. Zoo lang de koster zijn kerk komt schuren. Geeft ze nog nen dok en nog nen snok, Laat ze daarmêe vliegen ten hemel op. Laat ze daarmêe vliegen naar den hemel, Op een gouden kemel, Op een gouden staf, Drie keeren de wereld af. Op een gouden tronk, Drie keeren de wereld rond. Schudde, schudde de pinozen die zijn rijk, Dan worden zij uit de hijs geschud. 6. Mijn moeder wilde mij doen werken, Maar 'k ging liever naar de kerke. Werken dat is arrebeid, Naar de kerke gaan is zaligheid. Dan ging ik naar de kerke, 't Was om mijn lief, Maar voorwaar om de misse niet. Als ik mijn lief daar niet en vond, Dan hoorde ik al wat de koster zong. De koster zong alleluia En zijn knechten zongen hem achterna. 7. Ora pro nobis De koster heet Jacobus: En hoe heet zijn vrâ? Maria Theresia. Koster, paternoster, Slaat den koster op zijn hoofd Dat zijn broek van zijn lijf afslooft. Vr. Weyn. Vorige Volgende