Biekorf. Jaargang 22
(1911)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Wanneer als grimmelend miergebroed
verpletterd door een reuzenvoet,
wij, menschen, daar gesteven staan
in gruw; bij duizenden vergaan
in 't alvernielend zwavelvier
des aardschoots, die in angstgetier
gaat baren en te bersten springt,
den dood uit zijne darmen wringt!
Wanneer de bevende aarde rilt,
en 't losgesprongen zeerot gilt,
en brekend al zijn banden, spreidt
zijn ongetemde schrik baarheid,
verraads, om in zijn doodend nat
te zwelgen wulpsche stad op stad!
Wanneer uw ijdel handgedaad
zijn eigenzelf aan stukken slaat,
o, trotsche mensch! uw eigen werk
als 't wordt uw kleine macht te sterk,
en slaat u dood, de lenden af,
op rookend puin u strooit als kaf!
O God! en als wij denken dan
dat ons hand was het werktuig van
Uw lijfsverdriet, Uw zielennood!
Uw gruwzaam lijden en Uw dood!
Dat wij, verwaten bemelrot,
U sleepten door de straten, tot
Uw goddelijke menschenvoet,
vertrapte Uw eigen kostbaar bloed!
Dat wij U tergden, wijleneer,
en steeds U tergen, keer op keer;
en slaan U voor het aangezicht
en spotten met Uw strafgericht,
versmadend Uwe liefde groot,
ten dissche, waar ze als drank en brood
Uw eigen Lijf en Bloed ons biedt,
Uw eigen! en wij 'n achtend 't niet!
Wat roepen wij, te laat geboet:
| |
[pagina 26]
| |
ontferming God! en laat Uw bloed,
ons dwaas gedoe te hinderen,
Uw bloed niet komen over ons
noch over onze kinderen!
Caes. Gezelle |
|