vrijdom van schimpen; m.a.w. zoodanig dat het nutteloos werd onrechtstreeksche aanvallen te plegen door mondelinge parodie.
Wel op te merken dat hierboven spraak is geweest van politiek en spot.
En men vergete niet dat dezelfde nazwetsing van ‘onze vaders’ en ‘wees gegroeten’ enz... ook geschiedde in alledaagsche gekkernijen: omtrent allerhande beuzelarij, of zelf om de leute van 't rijm.
Zoo schreef G. Mehring; en nu vorscht hij verderop, om meer en om nog.
Het was te verwonderen toch, dat deze veelbelezen Zanter van geen voorbeelden wist, of liever gewaagt, uit onze vlaamsche volksletterkunde. Niettemin ze bestaan: enkele van staatkundigen aard, en ook andere van losse opvatting.
We zijn gaan zoeken in Volkskunde, (nog niet in andere vlaamsche tijd- en verzamelbladen, noch ook niet in boekerijen of musea.) Welaan alleen in Volkskunde (1890, bd. III, bl. 209-218; 1892, bd. V, bl. 53-55; 1893, bd. VI, bl. 123-124) staan reeds een aantal voorbeelden van bedoelde parodiën: nl. twee reeksen van A. Gittée, en een van P. d[e] M[ont].
De politieke schimpen uit Volksk. (‘Onze Vaders’ en andere ‘gebeden’) wijzen op ‘Ducq d'Alf’, op Napoleon, en vooral op 't jaar 30; ‘deze stukjes [van 't jaar 30] hadden reeds dienst gedaan een veertig jaar vroeger, tijdens de Brabantsche omwenteling...’ (A. Gittée: Ald. bd. V, bl. 54).
In 't bezonder de spotgebeden op den ‘Hollander’ zijn in Volksk.: ‘Vaderons der Belgische Patriotten’, ‘Wees gegroet’, ‘De Twaalf Geloofsartikelen der Patriotten’, ‘De vier Punten van het Geloof’.
Nu, te Oostende bij oude burgermenschen, heb ik dezelfde Patriottengebeden weergevonden: ze staan afgeschreven op een oud liederenboekje. 't Geschrifte is uit de jaren, '60, '70. Oprecht dezelfde hekelingen als in Volksk., doch met een Kruisteeken meer, en ook daarbij de ‘Tien Geboden der Patriotten’: ten anderen hier of daar ook, voor bovenstaande gebeden, is mijn oude tekst uit Oostende vollediger dan deze uit Volkskunde (V, 54).
Aldus luidt de Oostendsche tekst: (in schuinsgedrukte letter staan hier de woorden die in 't boekje rechtgeschreven gaan. De schrijver van 't boekje zal ze zelf gemerkteekend gevonden hebben, t.w. op 't geschreven of 't gedrukt bladje waarvan hij afschreef. Hun onderlijning is op sommige plaatsen te domweg geschied, en is over 't algemeen te fijn van bedoeling om door den knaap die mijn boekje schreef, van eerstaf in zijn ‘calligrafie’ gewild geweest te zijn).
‘In den naam des Konings, des Zoons en des helschen Geest. Amen.
Heer Koning die in 's Gravenhage zyt, vervloekt zy uwen naam; laat ons vermaledyden uwe ryken, dat uwe wille nimmer meer geschiede in ons land als by de vremde mogendheden. Wy zullen trachten te krygen ons dagelyks brood. Laat ons onze schulden en betaelt de uwe zelve. En leyd de fabrikanten niet meer in kwade bekoringe. En verlos ons van Chassé en geheel uwen aan hang. Amen.