Biekorf. Jaargang 21
(1910)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 375]
| |
voor den laatsten zonneval,
hupplen komt langs schaduwwegen,
naar den warmen herderstak...
't Kerkhuis ligt nu zoo verlaten:
hier wat vrouwen, daar een kind
of een beedlaar van de straten
die hier zate en zalving vindt.
'k Kniele diep voor U ten gronde,
Jesu, in de Tempelstilt,
want ik voel dat Ge op dien stonde
innig tot mij spreken wilt.
Spreek, ô Jesu, door het duister,
't is zoo heimlijk, 't is zoo zoet,
spreek, ô Jesus, spreek, ik luister
lijk een kind 't naar vader doet...
'k Weet het, Heer, ik sloeg U wonden,
doch is 't waarheid dat uw bloed
om mijn schulden, om mijn zonden
op het kruishout heeft geboet?
Is het waar dat spijt mijn boosheid
Gij me omhelst gelijk een kind
en dat Gij mij om mijn broosheid
met meer teêrheid nog bemint?
O zoo is het, want de vrede
van dien avond zegt het mij,
'k hoor uw zachte vadertrede,
al verzoenend nadert Gij...
O mijn Jesu, Wien 't beliefde
mij te troosten, zie, ik bied
mijn geloof, mijn hoop, mijn liefde,
U als dankbaar avondlied.
Zegen mij en zegen allen
die om bloemen mijn bestaan,
zegen hen die me overvallen
en door 't hert mij doornen slaan.
Zegen hen die vóórgetreden
in de heimenis der dood
| |
[pagina 376]
| |
dolen, 's avonds, om gebeden
en verlossing uit hun nood.
Zegen... Doch ik staak mijn bede
Jesu, 't lampelicht gaat uit,
en de klok over de stede
klept heur laatste beêgeluid....
Ach, mijn God, wij moeten scheiden,
open is het nachtgetij,
doch maar één meer zijn we beiden,
morgen, daar Gij komt in mij!...
Jos. Vanden Berghe |
|