| |
| |
| |
[Nummer 24]
| |
Plaatsnamen
Woumen.
Woldma, in 1110, Ch. Duvivier: Actes et documents anciens intéressant la Belgigue, Bruxelles, 1898, bl. 228.
Wouma, in 1205, id., id. Nouvelle série, Bruxelles, 1903, bl. 360.
Wouma, tusschen 1167 en 1195, Ch. Piot. Cartulaire de l'abbaye d'Eename, Bruges, 1881, bl. 48, 75.
Wome, in 1220 en 1236, ib. bl. 104, 197.
Woume, in 1227, ib. bl. 126.
Het is rond het jaar 1100 dat de l in de verbindingen al en ol, gevolgd van d of t, opgelost is geworden in u, alhoewel zij nog dikwijls, en merkelijk later, geschreven werd.
In wold- vermoed ik het oudnederl. woord *wald, germ. walthu-, hd. wald, ndl. woud. In den uitgang -ma kan ik niets anders zien dan een suffix. Een m- suffix dient in de germ. talen om sterke en zwakke mannelijke zefstandige naamwoorden te vormen. Met het sterke suffix mo- zouden
| |
| |
wij in het ondl. *waldam, later *woudem. hebben: dit woord hebben wij hier niet voorhanden. Met het zwakke suffix môn- moest het woord in het ondl. waldmo luiden. Daaruit mogen wij rond het jaar 1100 *woldme (*woudme) verwachten, dat, naar algemeen gebruik, in latijnsche oorkonden onder den vorm Woldma moet te voorschijn komen.
*Waldmo zal wel dezelfde beteekenis hebben als *wald, al mag er ook eene wijziging bestaan hebben, die ons nu ontsnapt. Een gemeen zelfst. nw. *waldmo wordt immers, zooveel mij bekend is, nergens aangetroffen. En zeldzaam blijft het uitbouwen van *wald met een m-suffix. Ter vergelijking nochtans mogen hier vermeld worden oudindisch dru-ma-s = ‘boom’, gr. δρυ-μό-ς en δρυ-μώ-ν - ‘woud, bosch’, als afleidingen van den stam dru- = ‘boom’.
Nog een woord over de uitgaande n van den huidigen vorm Woumen, die ten minste reeds in de 16de eeuw aangetroffen wordt, maar ook veel ouder zijn kan. In de oostelijke deelen van Belgie, in Nederland en Duitscldand bestaat eene neiging om aan de op e uitgaande plaatsnamen eene n te voegen; doch in Westvlaanderen bestaat deze neiging geenszins, en daarom moet eene bijzondere reden tot de verandering van Woume in Woumen gezocht worden. Welnu de plaatsnamen vertoonen niet zelden den datiefvorm in plaats van den nominatief. Dit ligt vooral aan het veelvuldig gebruik dezer namen met voorzetsels, zooals te, van, enz., die den datief beheerschten. In de middeleeuwen vind ik meermalen Dam, Hansam, Eiham, enz., voor de huidige vormen Damme, Hantsame, Eename, enz. De eerste vormen zijn nominatieven (en accusatieven), de laatste datieven. En zoo is het ook met Woumen, uit een ondl. *Waldmon, datief van *Waldmo: de eerstgenoemde zijn sterke zelfst. nw., *Waldmo echter is zwak; van daar de uitgaande n in den datief. Wij hebben dus de proportie: Dam: Damme - Woume: Woumen, en zoo zit alles goed ineen.
| |
| |
| |
Houthulst.
Woltehulst, in 1151, Cartulaire noir de l'abbaye de Corbie, en Waltehulst, Cartul. blanc, bij Duvivier. Actes et docum. anc. intéressant la Belgique, 1898, bl. 137.
Wonthulst (lees Wonthulst) in 1201, id., id. Nouv. série, 1903, bl. 291.
Wonthulst, in 1202, bij Van Hollebeke. L'abbaye de Nonnenbossche, bl. 83.- het is waarschijnlijk deze melding die verkeerdelijk aangehaald is in Biekorf, derde jaar, 1892, bl. 38, waar te lezen staat: ‘Men vindt nog... Wonthulst, Van Hollebeke, Abdy van Lisseweghe, bl. 83’.
In latere tijden Oudhulst, Outhulst, Houthulst. Men leze in Biekorf, derde jaar: Van 't Vrijbusch en van de Buschkanters, eene reeks artikelen beginnende op bl. 25.
Deze naam is dus wel samengesteld uit *wald = ‘woud’, en hulst. Hulst aanzie ik als afgeleid, door middel van een collectief dentaal suffix, uit mndl. huls, nu hulst, fr. houx. Het oude hulst zou dan beteekenen: een bosch van hulzeboomen (dit woord nog bij Van Dale), en Wonthulst: een hulsebosch (mndl. woord) behoorende tot een woudgebied, dat waarschijnlijk reeds bij uitstek met den naam ‘'t Woud’ bestempeld was. Houthulst immers maakte deel uit van de uitgebreide woudstreek, die in de oorkonden van Corbie Nemus Walnense genoemd wordt.
Voor een u- klank, dus voor oe en ou, die in Westvlaanderen als lange en korte u gesproken worden, valt de w geern weg, zoo dat de wijziging van Wonthulst tot Outhulst als klankwettelijk mag aanschouwd worden. De spelling Houthulst, waarvan de uitspraak overigens bij de Westvlamingen volkomen met deze van Outhulst, Oudhulst overeenstemt, mag aan eene volketymologische, of eer nog aan eene (half-) geleerde etymologische strekking toegeschreven worden.
Opm. De uitgestrekte woudstreek, die heden nog aanzienlijke deelen overdekt van de gemeenten Zarren, Klerken, Merkhem, Bikschoote, Langemark, Westroozebeke en Staden, en zich vroeger nog merkelijk verder
| |
| |
uitbreidde, behoorde aan de abdij van het fransche Corbie: zij droeg dan ook den geromanizeerden naam Nemus Walnense, in 't fransch La Walnoise, dat is te zeggen: la (forêt) walnoise. Dezen laatsten vorm, in het middeleeuwsch latijn hergoten, vinden wij terug in Walnehosia, Walnosia. Zie Duvivier: Actes et Docum. (1re sécie), bl. 130.
De naam Nemus Walnense wordt gevonden reeds in 1096, volgens Biekorf, 3e jaar, bl. 38; Nemus Walnosie, in 1123-1142, bij Duvivier: Actes et Doc. (1re série), bl. 136; Nemus Walnense, in 1190, id. bl. 147.
De uitgang -ense, in het volkslatijn gesproken êse, ging over in het oudste Fransch tot eis, wat later tot -ois; en overgebracht tot het vrouwelijk geslacht, uit reden dat forêt in het Fransch vrouwelijk is, -eise en -oise.
De uitgang van Walnoise is romaansch, en de ontwikkeling van het woord is het ook. Toch zal dit laatste wel van germaanschen oorsprong zijn; daarop wijst de beginletter w.
Ik keer dan terug tot Woumen en het oudnederl. woord *waldmo. In het latijn overgebracht, zou dit luiden: casus rectus *waldmo, casus obliquus *waldmone; daaruit waldmon-, als stam opgevat, en verder uitgebouwd met het suffix -ensis. Ik stel dan als grondvorm *waldmonêse aan; het valt nu te onderzoeken of walnense, dat is *walnêse en walnois(e) daaruit kunnen ontsproten zijn.
In *wald-mo-nê-se rust de volle klemtoon op de lettergreep -nê-, een halve klemtoon op de lettergreep wald-; de twee overige lettergrepen zijn onbeklemtoond. Welnu, volgens de wetten der fransche taalontwikkeling, moeten de onbeklemtoonde klanken e en o wegvallen. Daar echter een vorm waldmnês onuitspreekbaar is, moest m door e meêgesleept zijn. Ditzelfde verschijnsel nemen wij waar in berger uit *ber-bi-cariu, blasmer uit blas-phe-mare, dortoir uit dor-mi-toriu, ferté uit fir-mi-tate, corvois uit cor-du-be(n)se, soschier uit sus-pi-care, waar de lettergrepen bi, phe, mi, du en pi, zoowel als mo in wald-mo-nêse, en onder
| |
| |
den drang derzelfde oorzaken, verdwenen zijn. Verder moest in *waldnês, de tusschen twee medeklinkers staande d uitgestooten worden, evenals de t in armoise uit artemisia ⋝ *artmisia. - Tot hierbij heb ik, om verwarring te vermijden, verondersteld, dat deze d bewaard gebleven is tot dat het woord den vorm waldnés bereikt had; het ligt echter voor de hand dat dit ook vroeger kan geschied zijn: dit brengt echter geene verandering bij aan den algemeenen ontwikkelingsgang en aan de einduitkomst, die walnês levert, dat is te zeggen het fr. walnois, vrouwelijk walnoise.
En zoo zou er een taalkundig verband bestaan tusschen Woumen en La Walnoise. Dit is maar natuurlijk, wanneer men bedenkt dat in vroegere tijden het Nemus walnense zich zeker ook over het grondgebied van Woumen, in de nabijheid gelegen van Houthulst en Klerken, uitstrekte.
| |
Rykegem, op Tielt.
In eene oorkonde van 847, wordt melding gemaakt van eene plaats genaamd Ricolvingahem. Z. Ann. de la Soc. d'Émul. de Bruges. Tome LX, 1910, bl. 119.
Op bl. 121 van hetzelfde tijdschrift wordt door den H.E. Van Cappel dit Ricolvingahem vereenzelvigd met het Tieltsche gehucht Rijkegem.
De aangehaalde text, in zijn geheele genomen, pleit beslist ten voordeele van deze vereenzelviging, en uit een taalkundig oogpunt weet ik daar niets tegen in te brengen. Wel integendeel. Wij hebben vroeger waargenomen dat in de plaatsnamen op -ingahem, afgeleid van tweestammige germ. persoonsnamen, het tweede lid dezer namen kan wegblijven. Zoo hebben wij Desselgem uit *Thraslingahem, voor en nevens *Thraswaldingahem; Anzegem, uit *Ansingahem, voor en nevens *Answaldingahem. Nevens Ricolvingahem, afgeleid uit den persoonsnaam Rîk(w)ulf, d.i. rîk- = ‘machtig’, wulf- = ‘wolf’, mogen wij dan ook eenen vorm Rîkingahem veronderstellen, en Rîkingagem leidt regelrecht tot Rijkegem.
| |
| |
| |
Assegem, op Avelgem.
Op eene landskaart van den ‘Dépôt de la guerre’, vind ik Asseghem aangeteekend op het grondgebied van Avelgem, al den kant van Heestert.
Dit herinnert mij *Askwaldingahem, waarover in Biekorf, 19de jaar, 1908, bl. 164 gesproken wierd. Men lette vooral op den text: Villa Ascoldengim juxta Aflingim (Avelgem).
Ik vermoed dat nevens *Askwaldingahem, met weglating van het tweede lid van den persoonsnaam Askwald, een vorm *Askingahem tot stand gekomen is. Deze moest leiden tot Asschegem.
In den omtrek van Bekegem, heb ik den naam van dit dorp meermalen hooren Be-chem uitspreken. Dit veronderstelt eene ontkwikkeling bekegem > beeckchem > be-chem. Nemen wij ook voor *Askegem eene ontwikkeling Askchem > As-chem, en naderhand, met inlassching van eenen tusschenkliiiker, Assegem aan, zoo zou alles tamelijk in regel zijn.
Ondertusschen mag men zich afvragen of de naam goed afgeluisterd en juist opgeteekend is. Ik zou wel willen vernemen hoe hij ter plaats uitgesproken wordt.
A. Dassonville
|
|