Biekorf. Jaargang 21(1910)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 359] [p. 359] Sonnetten I. - Levenszang MET 't bonzen van de klokken in den toren Tikt 't rustelooze hart mijn levensgang. En ieder tik maakt deel uit van den zang Die 't leven is.... en met den dood verloren. Bij 't immer wentelen en 't stadig hooren Des levenszang, is mij het hart zoo bang. Want neen, geen tik dien 'k ooit nog wedervang, Geen blij ‘da capo’ dat mij is beschoren. Zoo bitter is mij daarom 't menschen hart En hoort dus liefst de schrille snaar der smart Gespannen door het lot op menschenzielen. En als mij vreugd een stond nog tegenlacht O dan - lijk doodenklokken in den nacht - Komt mij het smartgetik mijn vreugd vernielen. *** II. - Verganklijkheden In 't spiegelklare water pletst de steen En zinkt in d'afgrond van het meer verloren. Maar van hem uit is er een kring geboren En uit dien kring, duist kringen een na een... Plots komt de ree het rythmisch groeien storen En als een vlucht is 't spoor der kringen heen. De wind komt zuchtend er voorbij getreên En 't blauwe meer pleint effen als te voren. Zoo werkt één woord soms op het vlak der ziel, Er barend een na een, een reeks van plannen. Men voelt tot grootsche daan zijn spieren spannen En heel de wereld draaien om zijn hiel. Plots komt de tegenspoed met looze ving'ren Heel 't praalgebouw in grond'loos niet-zijn sling'ren. Bertholf Biekens Vorige Volgende