- Wat dunkt u, Theodulf, zegt hij, van de doening van Bero? Bezie eens zijne stuiken. Het koorn begint te schieten en nog speurt men geenen aanleg, die toont dat hij zijne schooven, naar zijne schuren wil voeren.
- Ja, Bero, antwoordt Theodulf, dat is een zonderlinge man.
- Hij heeft geen geluk met hetgeen hij gedaan heeft.
- Zulke daden kunnen geen geluk bijbrengen.... Hij heeft wreed gehandeld. Thuis komen van den oorlog!... De weduwe van zijnen gestorvenen broeder, schandelijk wegjagen en zonder omzien bezit nemen van de hoeve van Thraso, zijnen broeder!
- Daar er geene erfgenamen waren, herneemt Hildebrecht, had Bero toch recht, volgens onze Lex Salica, als erfgenaam zijns broeders op te treden!
- Ja, geene erfgenamen, Hildebrecht!... De ongelukkige weduwe doolde naar den stam der Badilingen, daar ver in 't Oosten, waar zij geboren was; onder wege, heeft zij in de hutte van eenen herder, een knaapje het leven geschonken en korts nadien is zij gestorven... De herder heeft den jongen opgekweekt, maar op zekeren dag, wierd hij geroofd... Hij is spoorloos verdwenen!... Bero was voorzeker niet vreemd aan deze daad; hij kon vreezen, dat door de eene of de andere toevallige gebeuitenis, het kind van Thraso zou opdagen, om zijn rechtveerdig erfdeel te eischen.
- Hoe weet gij dit alles, Theodulf?
- Gij moet de zaak, als een geheim, bewaren... De herder, die dit kind opkweekte en het nadien verloren heeft, is uit het Oosten naar hier gekomen... Vreemde herders zoeken dikwijls het Westen op... De herder Wolf wacht nu mijne zwijnen, in de eikenbosschen van Hardoja...
- Ik kan niet begrijpen dat Bero voor zijn misdrijf niet gestraft wierd...
- Voor den raad der rachimburgen der honderdschap, wierd hij gedagveerd, om geoordeeld te worden, maar de listige schelm is op den malberg niet verschenen en is er met de boete van vijftien schellingen van af gekomen.