Biekorf. Jaargang 21
(1910)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
in hun kap en rouwgewâan
in het scheemrend schaduwspoken
treurig-traag den Kruisweg gaan?
Och, 'k en weet het, maar 'k zou schreien,
dezen avond, uren lang
en wat me anders mocht verblijen
maakt mijn ziele nu zoo bang...
O dees morgen was 't zoo blijde,
hier, in 't zelfde Heiligdom,
toen, gekleed in goud en zijde
de Offeraar op 't altaar klom,
en toen trillend van verlangen,
hij in vrome Kerketaal
zong met klok- en orgelzangen
van der Heiligen zegepraal!...
Nu is 't doodsch en door het duister
zie ik schimmen, vlammenklaar,
reiken mij hun boetekluister
in een uiterst smeekgebaar.
Heimenisse diep verborgen!...
Gij die 'k minde, zijt ge daar,
of vernam ik, dezen morgen,
uwe stem bij 't feestaltaar?...
Een voor een zie ik u varen
voor mijn oogen, zoo 'k u zag
toen gij bloeidet lijk de blâren
in den blijden lentedag.
'k Zie uw wezen voor me dagen,
't licht dat in uw oogen lag
en ik denk met welbehagen
aan uw warmen liefdelach.
'k Zie U - ô die martelstonden -
toen uw handen, stervenszwak,
brandend in mijn handen stonden
en uw mond van scheiden sprak;
en werd 't beeld in mij gehavend
door den duur, lijk uw gebeent',
met den geest daal ik vanavond
bij uw lijk in 't grafgesteent!...
Doch wat baat U zulk herdenken
en mijn liefde voor uw beeld!
| |
[pagina 332]
| |
Hulpgebeden moet ik schenken
en geen rouwklacht die niet heelt,
'k Kniel dan diepe voor Gods voeten
en ik vraag Hem voor u al
die nog zuchtend zijt in 't boeten
de verrijsnis na den val.
Jos. Vanden Berghe |
|