Biekorf. Jaargang 21
(1910)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMengelmarenEene Aino-vertelling over ‘het Mannetje in de Maan’.P. Michel Ribaud in zijn werk ‘Un été au Japon boréal’Ga naar voetnoot(1) haalt deze vertelling aan (bl. 166): | |
[pagina 304]
| |
‘In de verste tijden was er een jongeling die nooit wilde geboorzamen aan vader en moeder, en die zelfs weigerde water te gaan putten; de goden verbolgen zich dan op hem en vervoerden hem op den boord der maan tot waarschuwing voor al de menschen. Dit is de geschiedenis van den man in de maan. Dat iedereen dus wete dat men moet gehoorzame aan de geboden der ouders, goede of slechte.’ De Ainos geven den volgenden uitleg over de vertelling zelf: Toen de knaap het bevel ontving water te putten zette hij zich bij het haardvuur en greep naar den koteraar. Buitengaande sloeg hij op den deurpaal en riep: ‘Ongelukkige die ik ben! gij deurbalk, gij moet geen water putten!’ Hij nam dan den grooten houten lepel en den emmer en trok naar de rivier; op den oever gekomen zag hij een zeer klein vischje die aan het watervlak kwam bovenloeren. ‘Ongelukkige die ik ben! zei hij, gij gratenvol schepsel, gij zijt een visch, en gij moet geen water gaan putten.’ Kort nadien ontwaarde hij eene zalmforel en sprak haar aan: ‘Ongelukkige die ik ben! gij teeder mollig schepsel, gij moet toch geen water gaan putten!’ Dan daalde hij een beetje en zag eenen herfstzalm en zei hem: ‘- Hoe vaart u? Hoe gaat het met u, Mijnheer de zalm?’ (De zalm is eene godheid voor de Ainos). Op staanden voet greep de zalm hem vast, en plaatste hom tot onderrichting van al de menschen, in de maan. Zoo handelen de vergramde goden met al wie niet graag water gaat putten.
Men weze indachtig dat de Ainos nu in Japan gevestigd uit het Noorden komen, ‘uit een land waar geene wouden en geene vogels waren’ zeggen zij. P. Ribaud beweert verder dat zij de Koerilen en Kamsjatka bewoond hebben, daar deze geografische namen van aino-oorsprong zijn. Enkele hunner gebruiken komen overeen met die der Toengoezen (Noord-Oost-Siberië) en der Samoyeden van Tobolsk. Den eeredienst van den beer hebben zij juist gelijk de Finlanders en de Ostiaken (Noord-West-Siberië). A. de QuatrefagesGa naar voetnoot(1) vergelijkt de Ainos met de Zuid-Indische Todas, die door MarshallGa naar voetnoot(2) met de Drawidisch volkeren verbonden worden; deze laatste stammen zouden uit West-Azië gekomen zijn en verwantschap hebben met de Oegrische volkeren van Siberië, de Finlanders en de Ostiaken. Wat er ook van zij, zullen de Ainos zeer waarschijnlijk van het vasteland gekomen zijn. Hebben de Siberische volkeren ook eene vertelling over het ‘Mannetje in de maan?’ Men merke ten laatste dat de zede les gelijk bij onze Vlaamsche vertelling de gehoorzaamheid oplegt. J. Mullie |
|