| |
| |
| |
[Nummer 20]
| |
Plaatsnamen
Ruibroek.
Afhankelijkheid van Eine, Ninove en Quaremont (Oostvl.), benevens Rubrouck (Nord). Rubroc, Rubrouc, van de twaalfde eeuw voort in Codex diplomaticus Ninoviensis, ap. J.J. De Smet: Corp. Chron. Fland., II, bl. 751 en vlgg.
De eenvoudigste verklaring is rûh-brôk. Het oude rûh is in het middelnederlandsch vertegenwoordigd door ru, met de bijvormen ruw en ruig, die tot heden bewaard zijn (h-g-w, uit hw, gw, zijn zoogezeide grammatische wisselvormen, alhoewel w hier ook eene latere intervocalische ontwikkeling zijn kan). Als tweede beteekenis van ru, ruw, ruig, wordt in Verdams Middelnederlandsch Woordenboek aangegeven: ‘begroeid, metboomen en struikgewas bezet’. Dit past heel goed bij Ruibroek; ter vergelijking vermeld ik: Ruigeheide op Zandvliet (Antw.), Ruigbroek, Ruigenhil, Ruigeweide, enz., in Nederland.
| |
| |
Deze verklaring is mij waarschijnlijk; hier moet echter nog op eene andere mogelijkheid gewezen worden. In Vanderschuerens Theutonista staat het mv. ruyden, met de waarschijnlijke beteekenis ‘biezen’; van daar het mndl. ww. ruden = ‘van onkruid en waterplanten zuiveren’. Bij Debo vindt men ruide, mie - ‘een onkruid, fr. cuscute’; bij Van Dale, ruit (gew.) onz. ‘uitgetrokken onkruid, gesneden gras’. Nog bij Debo: reit, onz. = ‘alle slag van kruid dat onder water groeit of erboven drijft’; ww. reiten en reien = ‘het reit uit het water trekken, van het reit zuiveren’ - Of die woorden met elkander verwant zijn, of tot hoever zij het zijn, kan ik hier niet onderzoeken; alleenlijk wil ik doen opmerken dat Ruibroek uit ruit- of ruid-broek zou kunnen ontstaan zijn.
Is reit (toch wel voor reid) bij Debo identisch met ruit (uit ruid?) bij Van Dale, dan kunnen Reibroek, op Hansbeke en Loo-ten-Hulle (Oostvl.), Reibroeke, op Evergein (Oostvl.) en Reibroeken, op Petegem bij Deinze (Oostvl.), uit reid-br. identisch zijn met Ruibroek uit ruid-br. - Wegens reit: ruit, vergelijke men greis (Kortrijk) voor en nevens gruis, benevens een niet gering aantal andere woorden, waar de klankwissel ei: ui (mndl. ook oi) waar te nemen is. - Dit alles wil ik echter alleen in 't voorbijgaan gezeid hebben; moest ik uitweiden, dan zage ik mij verplicht nog drie of meer andere verklaringen van Reibroek voor te stellen.
Om te eindigen, zij gewezen op Ruilare, op Zeveneeken (Oostvl.), waar wij wel hetzelfde element rui- voor de hand hebben, als in Ruibroek.
Opm. - Ik kan niet nalaten nog de aandacht te vestigen op mndl. ruusch, ruysch (wel uit rûh-isk-), met de beteekenis: ‘ruig, ruw’. Dit woord zou kunnen aanwezig zijn in Ruisbroek, en dan zouden wij Ruisbroek en Ruibroek kunnen vereenzelvigen. Dezen uitleg nochtans heb ik als onwaarschijnlijk, bij het bespreken van Ruisbroek, ter zijde gelaten. Maar de verduldige lezer, die mij tot hier gevolgd heeft, zal hieruit met eenen zaligen schrik besluiten
| |
| |
dat het, in zake oordnamen, zeer lastig valt tot eene voldoende verklaring en eene gerustellende zekerheid te geraken.
| |
Rasbeek.
Eene afhankelijkheid van Saint-Pierre-Capelle of Sint-Pieters-Kapelle, in Henegouwen, waar heden nog de volkstaal vlaamsch is, heet Rasbeek, ook Rasbeck of Rasbecq geschreven.
In Herm. Althof's: Grammatik Altsächsischer Eigennamen in Westfälischen Urkunden des neunten bis elften Jahrhunderts, staat ten jare 1018 een Rasbiki vermeld.
Ik verneem dat de parochie Ploegsteert de plaats ingenomen heeft van eene voormalige ‘Chapelle de la Rabecque’, en Rabecque staat nog aangeteekend als afhankelijkheid van Waasten en Ploegsteert. Hiertoe behoort wel Petrus de Rabeca, ten jare 1189, in Chronicon Vormeselense per F.V. et C.C.
Rabay (Forge) is een gehucht op Latour (Luxemb.) en de naam van een bijriviertje van den Ton. In 1270 leest men Russel de Rabai, en in hetzelfde stuk draagt eene beek, die in den Rabay vloeit, den name Rebisuel, die een verkleenwoord is van Rabay. Zie Kurth: Front. Ling., I, bll. 347, 350.
Oudere vorm ras-baki. - Baki wordt in het fransch, flandro-henegouwsch en gewoonlijk in het waalsch van Brabant bais, baix; in het Namensch en Luxemburgsch bai (bay), in het Luikerwaalsch baie (baye).
Ras kan beantwoorden aan germ. rasko-, ndl. rasch, ot rasko- = ags. raesc. = ‘regenvlaag’. Dit is echter weinig waarschijnlijk, daar ten jare 1018 nog wel een spoor van de k zou bewaard gebleven zijn. Wij wenden ons dus tot den germ. wortel ras: rês, west- en noordgerm. ras: ras = ‘vooruitstormen’. On. ras - ‘ijl, haast, spoed’; rasa - ‘storten, glijden’; ndl. ras = draaikolk. On. râsa = ‘vooruitstormen’, râs = loop; ags. raes - ‘storm, aanval’, eng. race; mnd. râs = ‘sterke strooming’; ndl. razen en bij Kiliaen raes = ‘aestuarium’.
| |
| |
Waarschijnlijkst, voor mij althans, is de samenstelling met râs. Weliswaar zou men dan Raasbeek verwachten, niet Rasb.: deze spelling kan echter aan franschen invloed toe te schrijven zijn.
| |
Resschebeke op Erembodegem (Oostvl.).
Met dezen naam vergelijk ik de volgende: Rebaix (Heneg.), Rebay op Laforêt (Namen), Rebecq(ue) - Rognon (Brab.), Rebaix (Seine-et-Marne), Rebecq(ue) (Pas-de-Calais).
Nevens ohd. rask = ‘rasch’ bestaat ook reski uit raskjo- mhd. resche; dit ware mndl. ressche, nndl. resch. Dit past goed bij Resschebeke; niet echter bij fr. resb., want aangezien hier de k door eenen klinker van de b gescheiden was, zou zij niet spoorloos verdwenen zijn.
Nevens rusk - ‘rusch, bies’, bestaan ook met dezelfde beteekenis ags. resc, resce, risc, risce, o. en mnd. risch, nhd. Risch. Dit resk-, risk- zou passen hij de fransche namen, waarvan geene zeer oude vormen overgeleverd schijnen, en ook bij Resschebeek, vooral in vergelijking met ags. resce, risce, uit reskjo-.
Eindelijk mag nog gedacht worden aan on. hress = ‘snel’, doch geloof ik dat dit woord in het ondfr. *hers zou luiden, gelijk *hors nevens on. hross - ‘peerd’.
Opm. 1. In het fransch kan ra(s)b... wel re(s)b... geworden zijn, en dit moet aangenomen worden voor het hooger genoemde Rebisuel nevens Rabay.
Zelfs is eene wijziging van ro(s)b... tot re(s)b... niet onmogelijk, alhoewel onwaarschijnlijk. Rebaix in Heneg. heet in 1167-91 Resbais bij J. Vos: L'abbaye de Saint-Médard, II Cartul. bl. 108. Op dezelfde plaats wijst ook wel Bernardus de Resbais... Actum Curtrachi... in 1201, bij L. Van Hollebeke: L'abbaye de Nonnenbossche. Bij Chotin: Études étymologiques... sur les noms des villes Resbacum in 1183, Resbaix in 1262; daarnevens: in 1119 Rosbaix en Resbaix in eene zelfde oorkonde, Rosbaix nog du Hainaut, worden de volgende vormen aangehaald:
| |
| |
in 1119, en in 1186 Robais en Rebais in verschillende handschriften. Daaruit moeten wij besluiten dat Rosb. en Rob. verkeerd geschreven zijn en overal Resb., Reb. moet gelezen worden.
Voor Rebecq-Rognon, geeft dezelfde Chotin: Études étymologiques.... du Brabant, nevens Rebecque in 1300, ook Roosbeek, Roosbach, Roesbeke. Chotin is geen betrouwbare gids; en Miroeus, dien hij hier volgt, is het nog minder. Ook zijn deze vormen van geener weerde. Maar Chotin beweert daarenboven dat Rebecq in 't vlaamsch Roosbeke heet: dan zouden wij een reb... uit rosb. uit raus-baki voorhanden hebben. Doch vind ik het voorloopig geraadzamer te veronderstellen dat Chotin's bewering op eene grove dwaling berust.
3o Een oudfransch res-b,, van Germaanschen oorsprong, en onafhankelijk van ros-b., ras-b., schijnt mij met zekerheid te moeten aangenomen worden, al is de voorgestelde verklaring niet overtuigend. Wat Resschebeke aangaat, ik ben niet ongenegen daarin eene omvorming te zien van Esschebeke, d.i. esschenboombeek, door misverstand ontstaan uit spreekwijzen als ‘ter Esschebeke’.
4o Ribeke, afhankelijkheid van Opbrakel (Oostvl.) zal wel rietbeke zijn, en behoorde dus Riebeke geschreven te worden. In alle geval is Ribeke eene onnederlandsche spelling.
5o In het voormalige depart. Haut-Rhin ligt een dorp dat den name draagt van Riespach, of Riesbach, d.i. ries + pach of bach = ‘beek’. Ries kan beantwoorden aan het oudere hries- in Hriesforda, 890 (‘Biekorf’ 7de jaargang, 1896, bl. 255.), en hries, uit germ. hreus- kan verwant zijn aan riet (eig. ried), uit germ. hreudh-, idg. kreudh- of kreut-. Wij mogen kreudh-, kreut- ontleden in kreu + dh of t-, en daarnevens kreu + s- veronderstellen; ofwel kreudh-, kreut- als verder met een s- suffix (-os, -es, -s) uitgebouwd beschouwen. Idg. kreudhs-, kreuts- zou, zoowel als kreus- in het germ. hreus- geven, waaruit later ries. Daar echter Riesbach op Alamannisch gebied ligt, en in het Alamannische de oude î niet vertweeklankt wordt,
| |
| |
kan ie jonge spelling zijn van î, en dan zou Riesbach mogen gelijk gesteld worden met Reisbach (ei uit î) in het diphthongeerende Beieren, uit een vermoedelijk hrîs-baki. Hrîs - ‘tak, roede, struikgewas’, hd. reis, ndl. rijs, wvl. mv. rysels uit rijsers.
Dan blijft nog Reisbeek op Berbroek bij Hasselt (Limb.). In nederduitsche gewesten, ook in de oostelijke deelen van Nederland en Nederlandsch Limburg wordt ei gesproken voor ie (uit eu); ik word echter niet gewaar dat dit in het zuiden van belgisch Limburg het geval is: zoo dat het moeilijk zou vallen Reisbeek te vereenzelvigen met *riesbeek, *hreusbaki. Maar hier wordt de germ. î vertweeklankt tot ei (ndl. ij), en het zal dan niet vermetel zijn Reisbeek uit te leggen als *rijsbeek, uit *hrîsbaki. Aan de Limburgers dit punt nader toe te lichten.
Adzo
|
|