Biekorf. Jaargang 21
(1910)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
en bij den Kemmelberg de vlaamsche bouwkunst bloeit.
Zij schept in bonten hoop, de liefste zomerballen
die in hernieuwden trant door kleurenpracht bevallen.
Aanzijds den Kemmelberg weet gij die eiken staan?
Kent gij dien zilverband, die holle lommerlaan,
bestrooid met perels van de gulden zonnespranken,
gezoomd met blinkend groen van malsche slingerranken
waar tusschen mosfluweel het geelgroen eikje priemt,
en blauwe schemerlucht door bronzen kruinen striemt;
waar vonklend water welt in grauwe bronneschalen
en uit den tronkendos de groene varens stralen,
waar grijze neveldamp op stille wieken zweeft
en ritselend in 't bosch, een blad geheimvol beeft?
liet wonen hier en daar voorvaderlijke lieden,
wier huizen u een beeld van oude tijden bieden
en daar geschilderd staan met bruinen leemen wand
op eenen uitsprong van den steilen heuvelrand...
En verder in het veld de hoven nog bewaren
het uitzicht en den trant van lang vervlogen jaren.
Op hooge wanden prijkt een scherp verheven dak;
in oude schachten steekt nog 't frankisch leemen vak.,
't Dorp Lokre kreeg zijn naam van holten en van krochten..
zoo klonk in 't dietsch de zin van diepten en van bochten...
Zijn Scherpenberg bekroont een eenig molenhuis;
in hooge, blauwe lucht te blinken staat het kruis
der roode wieken die als reuzenarmen zwaaien
waar vrij van hinderpaal de felle winden waaien.
Met teerlingen en staak, de zwarte molenschim
grauwt als een sagenbeeld op 't wijd azuur der kim..
Ziet langs den rooden berg de ruigten nederdalen:
zij glimmen als een gloed, die stijgt tot aan zijn valen,
zijn donkergroenen top: zijn lenden staan in brand
en in zijn kloven bloedt de vlam van 't roode zand.
Waar, boven, purper bloeit, bewandel nu de paden;
kom in gezonde lucht en zonneglans u baden...
Hoe rijk is deze berg in heimlijkheden niet!...
Daar Vlaanderen ontvouwt zijn eindeloos verschiet;
| |
[pagina 298]
| |
daar staat de Lourdesmaagd in bruine rots geborgen:
alleen, aan haren voet, vertel haar uwe zorgen...
't Is er zoo roerend stil, zoo innig en zoo zoet...
't Geruisch van 't woud versmelt met uwen Wees gegroet...
Door stammen dicht geschaard, de schemelspranken zweven
en doffe zuchten in de sperrekruinen beven:
daar kabbelt eene bron in 't lommer van het bosch;
rondom de waterwel, in goudfluweelen mos
wierd steengerief gewekt uit eeuwenoude droomen
en is een oortijdsch dorp weer aan het licht gekomen.
Wintermaand 1909. J. Claerhout |
|