Biekorf. Jaargang 21
(1910)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||
[Nummer 15] | |||||
‘Bever-espe’DE aandacht der taalgeleerden werd tot hier toe niet genoeg gevestigd op de gewasnamen (boom-, heester-, plantnamen), die eene zeer voorname rol spelen in onze oordnamenkunde. Wij hebben twee achtervoegsels die dienen als toetssteenen waaraan wij ze dadelijk kunnen verkennen:
Een woordjen uitleg nopens beide achtervoegsels zal voor oningewijden niet overbodig zijn. a) Het suffix are zooals Adzo vroeger reeds in Biekorf 1908 fo 140 uiteengezet heeft, heeft in 't latijn drie geslachten: arius mann. aria vr. en arium onz. Het mann. dient ter aanduiding van boom-, heester-, en plantnamen; het vr. en onz. bedoelen de groeiplaats. Eene vlaamsche uitbreiding van dit, is (e)lare. De gewasnamen verschijnen | |||||
[pagina 226]
| |||||
in het latijn, respect, romaansch, zeer dikwijls in eenen verkleinvorm eol, iol, ul, el; evenzoo in het germaansch waar dit suffix eenvormig l of el luidt, doch is dit laatste germaansch suffix niet ontleend aan het latijn; het is oorspronkelijk gemeen goed. In vlaamsche plaatsnamen dient men te onderscheiden; eenerzijds, deze uitgaande op elare of lare, zijn doorgaans vlaamsche naamgevingen, terwijl anderzijds, deze eindigende op are, niet voorafgegaan van den suffixalen verkleinvorm (e)l onbetwistbaar latijnsche naamgevingen zijn, uit den romeinschen tijd; zoo zijn Varsenare (fraxinarium), Zevenaar (Holl.) Severen (Belg.) (sabinarium) enzv. romeinsche namen van hofsteden. Let wel het geslacht is mann. Evenwel loopen er echter bij de eerste indeeling ook wel latijnsche; zoo kunnen bijv. Roeselare (ruscelarium = riethof), Kokelare (coccularium = krokkehof) anders niet uitgeleid worden; verders kan de n van sommige woorden uitgaande op n, geheel gemakkelijk overloopen naar l, voorb. Sabinarium of Sapinaria wordt Saffelaer; mann.; er groeit daaruit een stelsel en een nieuw suffix (e)lare wordt algemeen. 't Is hetgeen wij bespeuren in: peerlaar, kriekelaar, pruimelaar, rozelaar; in het fransch echter: poirier, cerisier, prunier, rosier. Men lette er wel op, boomnamen op lare zijn meer specifisch vlaamsch dan algemeen nederlandsch. De Hollanders hebben ijpelaar (waar wij iep hebben) rozelaar en misschien eenige andere. In het engelsch ken ik slechts medlar (mispelaar) en poplar (populier). In het hgduitsch ken ik geene boomen op are of lare. Men heeft vroeger ten onrechte gedacht dat lare een naamw. was. In het oudsaksisch resp. oudfrankisch bestaat er werkelijk een hoedanigheidsw. lâri dat ledig beteekent; in 't hgduitsch met omluid leer; maar 't is eene dwaling dit hoedanigheidsw. in oordnamen daarmêe te willen vereenzelvigen; want etum en l-are zijn twee synonieme suffixen die malkaar beurtelings afwisselen, zooals in Aspelaar en Aspelt. Dit parallelismus sluit alle betwisting uit. | |||||
[pagina 227]
| |||||
b) De suffixale t, uit het latijnsch achtervoegsel etum, heeft nagenoeg de zelfde beteekenis van aria en arium; zij doelt op eene verzamelplaats van voorwerpen door het grondwoord uitgedrukt, inzonderheid van gewassen, heesters, boomen: alnetum, ulmetum, quercinetum, salicetum, olivetum, enzv. Dit suffix is in het huidig fransch aie vrouw., in plaatsnamen ay; in het oudfransch was het oi, uit een ouder oit, ot, ut of varianten daarvan. Volgens de fransche klankwetten gaat de lange latijnsche e over in oi, zooals debet > doit, avena > avoine, regem > roi, legem > loi. Daar de slotmedeklinkers in het fransch doorgaans geen stem hebben, (= niet uitgesproken) valt de uitluidende t weg en er blijft oi: aunaie (oudtijds aunoi), ormaie (ormoie), chesnaie (quesnoi), saussaie, olivaie. Dit achtervoegsel moet al vroeg in onze taal geslopen zijn; men vindt het in den Hêliand: oliveti-berg. Wij zeggen ook ‘het hofken van oliveten’ zonder ooit te vermoeden dat dit eene latijnsche uitdrukking is. Waarschijnlijk is dit suffix ook nog te bespeuren in: varente (varens), eernte (ahorn) en in deelt (deel-hout). In de huidige sprake is dit suffix niet meer teelkrachtig. Voortijds werd het zoowel aan vlaamsche als aan fransche gewasnamen gevoegd. Al de plaatsnamen uitgaande op t zijn, op enkele uitzonderingen na, gewasnamen, heesters of boomen, zoowel fransche als vlaamsche: Beerst, Heist, ter Elst, ter Est, Hulst, Heestert, Aspelt, Hasselt, Haecht, Herent, Herenthals, Aalst, Burst, Biest, Tielt enzv. In den aanvange waren dit heerlijke hoven (villas) die gedoopt werden naar de heesters, hoornen of gewassen die er tierden. Nemen wij dezen laatsten plaatsnaam als voorbeeld. Tielt in het latijn Tiletum. Het spreekt van zelfs dat Tielt niet regelrecht van het klassiek latijn kan afgeleid worden; de lange klank ie veronderstelt eenen tweeklank io; zoo is het inderdaad. Adzo van Biekorf heeft bij Fayen eenen ouden vorm Tioloth gevonden; zoo worden de zaken klaar; uit den picardischen vorm is Tielt ontstaan: tiol + ot. In tiol is | |||||
[pagina 228]
| |||||
de l gepalatalizeerd (gemouilleerd) uit oorzaak van den bindvocaal i in tilia; zoo ook in 't fransch tilleul, spreekt uit tieul. Tielt is dus eene oude romeinsche villa: ‘Het lindhof’ genaamd. Rond die heerlijke hofstede, betrokken door eenen romeinschen wethouder, zijn woningen opgerezen voor het hofgezin: laten, ambachtslieden, gerechts- en mogelijks krijgsdienaars, die eerst een gehuchte (d.i. een gehofte) uitmaakten, den kern van een dorp, dat zich traagzaam ontwikkelde tot stad. Wanneer de Franken de Romeinen uit het land gedreven hadden, gingen de domaniale goederen over aan de frankische kroon; de frankische antrosteo nam de plaats van den romeinschen ambtenaar; die domaniale goederen of de inkomsten ervan dienden ter bestrijding van beheer- en krijgsuitgaven en werden aan de antrosteon in leen gegeven; zoo komt het dat die leengoederen veelal vermeld worden in de handvesten der frankische koningen. Roeselare (Ruscelarium = het riethof) zal even als Tielt niet anders geweest zijn, als eene van die geromanizeerde waalsche enkelhoven (Einzelhöfe)Ga naar voetnoot(1). Het bovenstaande gezeid zijnde als inleiding, weze het mij toegelaten de plaatsnamen toe te lichten van Beverespe afgeleid. Het is altijd geraadzaam, soms volstrekt noodzakelijk, de oude vormen der plaatsnamen op te geven om mogelijke misslagen te voorkomen, maar dit vergt veel tijd. Onderhavige bijdrage beoogt enkel algemeene beschouwingen; de misslagen, zoo er tusschen loopen, zal de lezer, die een luttel taalkundig doorzicht bezit, wel zelf kunnen verbeteren. Het woord ‘Bever-espe’ is uit onzen taalschat ver- | |||||
[pagina 229]
| |||||
dwenen; het diende nochtans in de woordenboeken aangeteekend te staan, ten minste als wetenschappelijk woord. Het is de populus tremula, de bever-populier; in het fransch tremble, hgduitsch Zitterespe; in het deensch en noorsch Baevre-esp of -asp; het engelsch heeft het ook nog bewaard in plaatsnamen zooals Beverley. Of er een verschil bestaat tusschen eenen gewonen espe en eenen beverespe laat ik aan meer bevoegden over; in alle geval worden beide naamdeelen in oordnamen, elk afzonderlijk aangewend en denkelijk ter aanduiding van zelfde boomslag. Het eerste naamdeel bever, van het w.w. beven, wordt in datief meerv., dienstdoende als locatief: beveren; 't is alsof men zeide: te beveren; het voorz. te eischt den datief. In het o.n.frankisch moet de datief meerv. beverun, beveron geweest zijn, met mogelijke varianten. Het komt mij te binnen in een wetenschappelijk boek gelezen te hebben, dat de handschriftelijke plaatsnaam Beverona moet uitgeleid worden als het ‘water der bevers’ (bever = castor, ona = water). In Engeland wordt deze klucht ook ernstig verorberd!! Het tweede naamdeel asp(e), met klankverhooging esp(e) bestaat in al de germaansche talen, het is dus niet noodig er verder op te steunen. Laat ons nu de plaatsnamen opgeven waarin dit samengesteld nw. ‘bever-esp’ of een der beide naamleden te voorschijn komt. 1o Beveren; het tweede naamdeel ‘esp’ wordt weggelaten. Bever vindt men ook in het enkelv.; in het waalsch Bievre. 2o Beverloo. Loo is eene ijdele, geklaarde plek in een woud, eene forestclearing, une clairière; - Eng. ‘Beverley’. 3o Beverhoutsveld. De samenstellingen Beverloo en Beverhout hebben mij, voor ik het woord Baevre-esp gevonden heb in het deensch, overtuigd dat ‘bever’ een boom was. 4o Beverst dat is bever-esp-t. De uitluidende ‘t’ is eene verminking of imkrimping van een latijnsch suffix ‘etum’ (zie hierboven). De inluidende ‘p’ van ‘espt’ heeft in | |||||
[pagina 230]
| |||||
de spreektaal volstrekt geen stem, of zoo gij wilt, zij wordt uitgestooten. Van die uitstooting kan men zich best overtuigen bij den familienaam van der Espt; hij wordt in den wandel nooit anders uitgesproken als van der Est met lange zware ‘e’. 5o Beers dat is beveresp. Het woord ‘bever’ wordt gesyncopeerd tot ‘beer’. Dit moet niet verwonderen in de spreektaal worden ‘v’ en ‘f’ doorgaans uitgestooten; bijv. gee(f)me, hij hee(f)t; Bavomesse wordt eerst Baafmesse, naderhand Bamesse; ‘provoost’ wordt eerst ‘proofst’ later ‘proost’. In het engelsch heeft die uitstooting zeer dikwijls plaats ne'er (never) o'er (over). Het tweede naamdeel ‘esp’ verdoft of krimpt ineen tot eene bloote s. 6o Beerse dat is beverespe gelijk 5o. 7o Beerst is beveresp(e)t gelijk 5o en 6o met bijvoeging van de suffixale ‘t’ uit et(um). 8o Beersel is bever-espel. De boom- heester- en gewasnamen verschijnen zeer dikwijls zooals ik hierboven gezeid heb in eenen verkleinvorm ‘el,’ ‘l’. Zelfde verschijnsel in het latijn, en romaansch. 9o Beselare, dat is beverespelaar; men zou het bijna niet gelooven ware 't niet dat ik in Biekorf drie oude vormen gevonden heb, die overtuigend zijn: Bevenslare 1152 (die vorm is natuurlijk slecht afgeschreven; het moet Beverslare zijn). - Beveslare 1263. - Beefselare zelfde tijdstip. - De spelwijze Becelare is te verwerpen, Beselare is beter. Hoe is het suffix lare hier en in dergelijke gevallen op te vatten? Is het als arius mann. of arium onz.? Wordt hier een enkele boom bedoeld ofwel de hofplaats beplant met eene hoeveelheid espeboomen? Ik helle voor de hofplaats arium? 10o Beerlaer is Beverlaar 11o Beert is Beveret of Beirvelde, Beirenvelde, Berendonk = (Ursidungus) van Bever, Beveren af te leiden zijn, laat ik in het midden; | |||||
[pagina 231]
| |||||
althans is zeker dat de beren (dieren) sinds onheugelijke tijden uit onze dichtbewoonde streken verdwenen zijn. Ik koude de afleiding ‘ursidungus’ van eenen middeleeuwschen schrijver voor mis opgevat. Gaan wij nu over tot het tweede naamdeel asp of esp. 12o Hees, Heze, waalsch Heez. De afleiding van esp is betwistbaar om twee redenen: 1o omdat die vormen verschijnen met aanluidenden spirant h en 2o omdat zij de uitluidende p van esp niet vertoonen. Daartegen is in te brengen: dat de spirant h van voor het middelnederlandsch tijdvak niet meer aangeademd wordt; de oude oorkonden wankelen; ik geef verder eenige voorbeelden waar zij ongetwijfeld inorganisch is. Wat de lipletter p betreft, in bijna al de gevallen, in onderhavige verhandeling aangeduid, is ze spoorloos verdwenen. De lezers worden dus gewaarschuwd dat mijne afleiding niet onvoorwaardelijk zeker is. 13o Heyst, ter Est dat is: ter Espt. De verlenging van den zwaren klank e is toe te schrijven aan den uitval der p; de klank komt erdoor meer open. In de spelling Heyst ontwaart men eene poging om den zwaren klank e terug te geven door ei. In de oude spelling werd dit nog al gepleegd, zooals in beir, peird, heirscharen enzv. Eigenaardig is de uitsprake van 't woord Heyst bij de Oostendenaars; zij luidt nagenoeg ajst, äjst = aest; het is de anglofriesche kustsprake. Nopens den uitval der p, zie hooger onder 4o. - Hiertoe behooren de familienamen Verest, Van(n)este, Vanden(n)est, Ver Essen, Ver Hees, enzv. 14o Aspelt, zie hierboven 8o, dat is Asp-el-t, verkleinvorm en suffix (e)t. 15o Hasselt behoorde gespeld te worden Asselt; - dat is Aspelt met inorganische h en uitval der p. Ophasselt en Nederhasselt zijn twee gemeenten niet ver van Aspelaer (Ninove). Een oude vorm is Hasseletum gevonden in Belg. mus. 423, 4de deel. 16o Aspelaer, zie verklaring bij 9o. 17o Wespelaer. Dat is zeer waarschijnlijk Espelaar met inorganische oudfrankische aspiratie hw > w. Sporen van | |||||
[pagina 232]
| |||||
diergelijke inorganische aspiratie meen ik ontdekt te hebben in Woumen, latijn Ulmum; - in Wasquelare voor esschelaar nu Wasquehal (Noord-Frank.) - in Wormhoudt; dat is naar mijn vermoeden: Ormoie (Ormoit). In het fransch is die frankische inorganische aanademing zeer gewoon: huit, huitre, huile, huissier, enzv. 18o Assebroeke = aspebroek; nochtans ware ossebroek niet onmogelijk. 19o Assenede = Aspenede, maar kan ook Ossenede zijn. Assenede ligt niet ver van de Schelde. Ede is de frankische vorm van een woord dat wij ook bezitten in zijne skandinaafsche klankgedaante ide; in het noorsch ide, in 't ijslandsch ida met de beteekenis van wervelstroom, draaikolk; in 't engelsch eddy (misschien wel ed = terug en ea = water). Dit woord in zijne frankische gedaante bestaat nog in 't vlaamsch in etgroen (nagras, nieuwe groeite); in etmaal (nogmaals 12 uren) en in mndl. edwijt; Zie ook Lips. glosse 233 ed-wît (terugverwijt). De beteekenis van ed is terug, opnieuw, van her; o.s. ed, ohgd. ita, nhgd. et, o. eng. ed, o.fri. et. Ik denk dat eene ede ontstaat daar waar vastelandwater in zee of stroom mondt; die rivieren zijn onderworpen aan ebbe en vloed; er ontstaat een af- en terugstroom: eene ede, zooals de rivier te Sluis en te Maldeghem geheeten wordt, daar zij in verbinding is met de Schelde of de zee. Hoe nu het klankverschil uitgeleid tusschen ede en ide? (korte i, uit te spreken gelijk in 't duitsch, latijn, fransch). Men moet noodzakelijk een ander slag van volk veronderstellen op onze kuste, dat niet dwarsdoor frankisch is; men kan slechts aan anglo-friesche zeevarende natiën denken en zulke, die in de naburigheid van Skandinaven geleefd hebben; zulke waren de Anglo-Warnen die een rijk hadden aan de Waal, in Thoringia, maar dat in de eerste helft der 5de eeuw aan de Franken onderworpen werd; ofwel wij hebben te doen met noord-albingsche Anglo-Saksen door Karlemanje herwaarts overgevoerd. Die laatste veronderstelling is de aannemelijkste en komt | |||||
[pagina 233]
| |||||
overeen met onze geschiedkundige overleveringen; zie tekst vroeger door Mr Claerhout in Biekorf aangevoerd. Wat Lombaards-ide, Raves-ide mogen beduiden, ben ik voor als nu nog niet wijs, doch voor Cox-ide wil ik eene poging wagen om dien naam te verduidelijken. Kog in 't noorsch is land door indijking afgewonnen op de zee. Koog is een goed noordnederlandsch woord. In Holland heeft men Koog aan de Zaan, Koogs-ide ware dus Koog in den genitief gelijk Lombaards-ide, Raves-ide, Dijks-muide. Is mijne afleiding juist, dan hebben wij daar twee woorden met sterk-noorschen geur. R. Veralleman. |
|