Biekorf. Jaargang 21
(1910)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |||||
Rosbeca, in 1186, bl. 68. Roesbeke, in 1190 en 1209, bll. 79, 390. Rosebeke, Rosebeka, Roosbeke, Rozabeke, Rosabeka, Rosabeke, van 1220 tot 1248, bll. 105 tot 251. Westroozebeke (Westvl.) vindt men onder den vorm Rosebeca, ten jare 1124, bij Warnkönig-Gheldolf: Histoire... d' Ypres..., bl. 323; en onder den vorm Rosbeka, in de jaren 1194, 1201, 1211, 1212, bij Van Hollebeke: L'abbaye de Nonnenbossche, Bruges, 1865, bll. 69, 82. 88, 89, 91. Op Hollebeke (Westvl.) loopt een onbeduidend beekje, dat den naam draagt van Roozebeke, en waarvan gewag gemaakt wordt bij Diegerick: Inventaire... des Chartes... de... Messines, Bruges, 1876: infra (en verder: juxta) Rosebeccam et Duviam, bl. VII, over het jaar 1066. Rosbeka, in 1169, bij Vandeputte: Annales Abbatiae S. Petri Blandin. Gandavi, 1842, bl. 147, schijnt te wijzen op Roozebeke-op-Zwalm (Oostvl.). Dezelfde naam wordt nog gedragen door Roosbeek, gehucht op Meerbeek (Oostvl.), en door het dorp Roosbeek-Neerbutzel (Brab.), waarnevens Roosebeke-Bosch, op Lubbeek (Brab.). Roozebeke, met scherplange oo gesproken beantwoordt regelmatig aan een oudnederlandsche raus-baki, mndl. rôsbeke, geschreven ros-, roes- of roosbeke. Daaruit kan roose- roozebeke, met eenen zwakken overgangsklank tusschen s, z en b klankwettelijk, bij trage uitspraak, ontstaan zijn. Het is daarbij waarschijnlijk dat het woord rooze = lat. rosa, hetwelk in het Vlaamsch ook met scherplange oo gesproken wordt, niet zonder invloed gebleven is op de uitspraak, en vooral op de spelling van Roozebeke: daarop wijzen bij voorbeeld de vormen Rosabeka, Rosabeke. Oudnederfrankisch *raus, got. raus, ohd. rôr, nhd. rohr, beteekent ‘riet’. Het woord bestaat noch in het nieuw-, noch in het middelnederlandsch. Wellicht zal het door het synonieme riet gansch verdrongen geweest zijn, om alleen in geographische namen tot heden toe een kommerlijk | |||||
[pagina 219]
| |||||
bestaan te leiden. Zekerlijk bestond het woord eens in onze gouwen. Dit blijkt uit het fransche roseau (uit *rausellu) = ‘riet’, en ros, dat beteekent: ‘1o dial. Roseau; 2o Pièce du métier à tisser, peigne dont les dents étaient faites à l'origine de lames de roseaux (Dict. gén)’ Dit is te zeggen ‘weverskam, of nog nauwkeuriger, wat wij in West-vlaanderen riet noemen’. Zie De Bo's Idiot., i.v. Riet = ‘een deel van den weverskam, fr. ros, peigne de tisserand.’ Een ndfr. rausbaki moest in het oudfransch rosbais worden; dit is de oudere vorm waaronder het huidige Roubaix bekend staat: zoodat Roubaix en Roozebeke wel eenen en denzelfden oorsprong, eene en dezelfde beteekenis hebben. - Den name Roubaix, Robais, Rosbais hebben wij in het Vlaamsch teruggenomen, en dat onder den vorm Robaais, bijzonderlijk bekend door den geslachtsnaam Van Robaeys. Wij moeten dezen naam ontleend hebben, wanneer de s voor b niet meer uitgesproken wierd, en ai voor eenen tautosyllabischen medeklinker nog een tweeklank was. Wat de uitgaande s (x) aangaat, deze was nog gesproken in de XVIde eeuw. De s voor b echter is stom geworden omtrent het jaar 1100, alhoewel zij in de volgende tijden nog geschreven wierd; en 't schijnt dat om 1150 de gedekte ai reeds de weerde had van eenen enkelen e-klank: zoodat de tijd der ontleening zou vallen tusschen ± 1100 en ± 1150. Ons woord Roosbeke steekt ook wel in Le Robecq, eene beek op Sint-Omaars (Pas-de-Calais), Le Robec, beek te Rouen in 1390 (G. Kurth: Frontière, bl. 563), en in den plaatsnaam Robecq, c. Lillers, arr. Béthune (Pas-de-Calais). Deze zijn latere verfranschingen dans Roubaix; zij vallen echter voor 1100, daar de s van ros- verstomd is. Doch kunnen zij veel hooger opklimmen, ja, tot om het jaar 800, of vroeger. Roubaix is eene verfransching van Rausbaki, Robecq eene verfransching van Rosbeke: welnu, deze vorm Rôsbeke bestond reeds in de tweede helft der 8ste eeuw. Op tamelijk oude ontleening wijst het wegvallen der uit- | |||||
[pagina 220]
| |||||
gaande e; bij latere verfransching wordt het vlaamsche beke verbeeld door -becque. Bij Kurth: Frontière linguistique, I, bl. 350, wordt een text aangehaald van 1306, waar de Sambre Robissuel (casus obliquus) en Robisseus (casus rectus) genoemd wordt. Terzelfder plaats wordt melding gemaakt van eene hofstede genoemd Le Robiseux, in 1229 Robisuel. Hier hebben wij een verkleinvorm voorhanden, waarschijnlijk van Ro(s)bais Roozebeke. Ons *raus beantwoordt aan eenen germ. stam rauso-, niet s, om reden dat de klemtoon op de voorgaande lettergreep viel. Sprong hij echter op eene andere lettergreep - en in het Indogerm, alsook in het vroegste Germaansch geschiedde dit in verschillende vormen van een en 't zelfde verbuigbaar of vervoegbaar woord - dan veranderde de s in z, en alzoo ontstond een stam rauzo- nevens rauso-. De germ. z ging naderhand, nog in de voorletterkundige tijden, over tot r in de Noord- en Westgerm. talen. Aan rauzo- beantwoordt dus ohd. rôr, nhd. rohr, d.i. ‘*roos of riet’. Dit zoo zijnde, mogen wij er ons aan verwachten den naam Rohrbach op duitschen bodem even veelvuldig vertegenwoordigd te zien, als Roozebeke in Belgie. En zoo is het inderdaad: Rohrbach is de naam van eene rivier die in Beieren in den Donau valt; Rohrbach is de naam van een aantal dorpen of vlekken van Lothringen, Baden, Hessen en Oostenrijk. Van daar de geslachtsnaam Rohrbacher, d.i. ‘inwoner of inboorling van 't een of 't ander Rohrbach, een Roosbekenaar.’ Ik steun erop dat de duitsche tegenhanger van het dietsche Roozebeke Rohrbach is, en niet Rossbach, zooals nog bij Kurth: Frontière, I, bl. 348, verondersteld wordt; en ik voeg erbij, dat het bestaan van Rohrbach een doorslaande bewijs is ten voordeele van de hier voorgestelde etymologie van Roozebeke.
***
Deze is eene gepaste gelegenheid om te onderzoeken, of er nog andere plaatsnamen bestaan, die van het oudfr. | |||||
[pagina 221]
| |||||
*raus afgeleid zijn. Hier wil ik niet spreken van de belgische en fransche oordnamen Rosier. Rozier, Rosiers, Rosière, Rosières, die, door middel der uitgangen -ariu, -aria eer zullen afgeleid zijn van rosa, dan van *raus. Ik late varen ook vormen als Rosoy, Rosoir (?) en andere, die ook wel zullen rosêtu tot grondslag hebben, alhoewel ook *rausêtu niet on mogelijk is. Germaansch en afgeleid uit *raus is, in mijne oogen, de plaatsnaam Rosult (Nord). Volgens L. Cellier: Glossaire topographique de l'arrondissement de Valenciennes, wierd deze vroeger Rosuth en Rozuth geschreven. In den uitgang hebben wij hier een germ. suffix voorhanden, een nog al zeldzaam suffix, dat niet door de romaansche talen is overgenomen: het grondwoord zal dan ook germ. zijn, en wel geen ander dan ons oudfr. *raus. In de oudnederlandsche plaatsnamen kan men, bij nauwkeurige opmerking, een aantal suffixen onderscheiden; zooals daar zijn: it, itjo-, ith, ithjo, ôth, ôd, ûth, ûd. Gewoonlijk komt de tandklank alleenlijk in den uitgang voor, en wordt d, of th of t geschreven. Dit is in 't bijzonder het geval met -ud, -uth, ut-, zoodat het onmogelijk is te onderscheiden of de oorspronkelijke klank d of th of t is: mij is het voorloopig waarschijnlijkst dat de uitgang -ûd is of -ûth. Overigens kunnen deze beide, volgens de zate van den oorspronkelijken klemtoon, met elkander afwisselen, en een en 't zelfde suffix uitmaken, dat ik hier gemakshalve met -ûth zal verbeelden. Dit suffix, gevoegd bij namen van boomen, planten en gewassen, dient ongetwijfeld om eene plaats aan te duiden, die begroeid is met hetgeen door het grondwoord uitgedrukt wordt. Zulke plaatsnamen zijn, b.v.:
| |||||
[pagina 222]
| |||||
Deze laatste naam is bewaard in Frankrijk onder den vorm Hestrud (Nord), misschien ook onder den vorm Hestrus (Pas-de-Calais). Naar deze voorbeelden hebben wij ook het recht een *rausûth te veronderstellen, waaruit het fransche Rosuth, Rosult. In het Luikerwaalsch is de oude uitspraak van û, nu geschreven ou, somtijds bewaard: b.v. awou = eu, creyou = cru, van croire, loumir = lumière, oyou = entendu, pierdou = perdu, rouwal = ruelle, rivnou = revenu, touwé = tuer. Het is dan wel mogelijk dat Rosoux in Rosoux-Crenwick ook aan *rausuth zou beantwoorden. De oudere vormen *Haistrûth, *Rausûth zijn in het Fransch tamelijk getrouw bewaard, omdat in deze taal, naar gewoonte, de klemtoon op de laatste lettergreep versprongen is; maar wat moest er, op dietschen bodem, waar de klemtoon op de eerste lettergreep rustte, uit *rausuth geworden? Daarop antwoorden Biest, Elst, Hasselt en Heestert. *Rausuth kon niets anders worden dan Roost, en Roost hebben wij inderdaad, vooreerst als dietsche weêrgâ van Rosoux-Crenwick; verder als naam van een gehucht of afhankelijkheid van Denderwindeke (Oostvl.), van Assche (Brab.), van Haacht (Brab.) en van Herck-St-Lambert (Limb.). Vergelijk nog Rostpoel, gehucht van Heverlé (Brab.) en Roosten op Pulderbosch (Antwerpen).
Adzo. |
|