Biekorf. Jaargang 21
(1910)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMengelmarenVogelenzangGa naar voetnoot(1)Wat zegt de vink? Peer, peer, van Susken Wiet.
De Schrijver. Zwarten Marten, zwarten Marten
Staat om, want ik schiet!
Mijn moei had een stengel (kleine knecht), wiens vader Zwarten Marten genoemd werd, en hij vertelde dan, dat als hij klein was, hij zoo dikwijls geweend had om den schrijver zijn dreigement (?) en geroepen: Vader, vader staat om want hij schiet! De Nachtegaal. Zoet, zoet, zoet
Dat ge Onzen Lieven Heer
Niet zeer en doet!
De Grasmusch of Kwetter. Kwetter, kwetter kwiet
In een doornhuistje (struikje) nestel ik niet!
('t Is daar juist dat zij nestelt, zij zingt zoo, om den nest niet te wijzen). De Kaasmees (Mees). Pilo, pilo (pieren (aardworm, lumbricus terrestris) loteren, vangen, met ze uit den grond te doen kruipen, met de aarde bij middel van een riek te schudden). Koek en kaas, koek en kaas!
Tien pintjes, tien pintjes!
Ge ziet zoo wit!
| |
[pagina 207]
| |
De Haan. Koekeloeren haan
Trekt uw broeksken aan
't Is tijd om op te staan.
(Als hij in de keef zit en naar de markt moet).
Op Gods genade aan.
(Als hij gevochten heeft tegen zijn buurman en op eigen grond is:)
Komt hier nu nog eens aan.
De Hop. Hop! hop, hop, hop!
De menschen antwoorden: Schoon op straat
En vuil in 't kot.
(De hop nestelt met menschendrek). De Koekoek. Koekoek koekoek!
De kinderen oin hem te tergen roepen tegen spekdief! (en dan scheidt hij eruit, zeggen ze) of: Koekoek één ei
Sch... er nog twee
Dan heb der drij!
De Merel. Drinkt het uit
En tapt nog een (pint).
De gele Weena = gele wielewaal = goudmerel. Zijn de kersen rijp
Zet er den leer (ladder) aan,
Ik zal er op gaan.
De Roetaart - rotzak = meerkol = gaai (garrulus glandarius L.). (In 't voorjaar heeft die vogel alle soorten van geluiden en dat alles achtereen, soms kan hij schreeuwen als een kind, als een kat, geit of anders, en al vliegende roept hij: ankert da (uw), ankerdaschip!)
Kattengezang. Eene (hitsige) krestige kat tegen den kater en vice-versa. Mijn moêr is dood
Mijn vaêr is dood
We zullen samen het uitvaarthawen (houden)
Jaaw! jaaw!
Gehoord te Voortkapel (L. Verwimp.) Westerloo. | |
Biekorf 1909, bL 238, nota 4.Wolf, dat is bij ons 't opperste van 't huis (de nok in letterkunde) niet de pannen zulle maar 't hout. Wolf is ook eene ziekte van rundvee ‘De Wolf in den staart hebben’ en die wordt gesneden door kenners. L. Verwimp. | |
[pagina 208]
| |
Biekorf 1909, bl. 237.Er is daar spraak van ‘vrede’: in sommige streken, zooals in Brabant, Limburg, een bepaald omheind stuk land. In Voortkapel onder Westerloo kent men nen vrêewis, Wat is dat? Dat is een wis, een gewrongen eiken stok van een duim dik waarvan men in de oog een handvol gers steekt om te beteekenen dat langs daar doorgang verboden is. 't Gebeurt immers dat door beemd of veld gegaan wordt en alzoo een pad ontstaat: om te beteekenen dat men daartegen opkomt steekt men een ‘vrêewis’ zoo iets van 0.50 m. tot 0.70 m. hoogte. Vroeger had ik daar ook al eens over na gedacht wat zou dat wel zijn; ik dacht vrij-wis, nen wis die beduiden moest 't stuk land ‘vrij’ = zonder servituten van pad moest blijven. De ‘Vrêewis’ zal 't juiste antwoord zijn geloof ik. L. Verwimp. | |
Biekorf, 1910, bl. 160.Bij ons zeggen ze dat de verkens den wind zien, dat is 't eenige dier dat zulks kan, de wind is dus geen enkele geest = (spiritus) maar iets stoffelijks. Dat is dunkt mij bij ons den zin. Ik takkeleerde (nadenken) daar over en 'k dacht dus, zie: Als 't hevig waait, zijn de verkens ongedurig en bang; waarom? omdat ze den wind zien! bah neen; maar omdat, door de groote oorschelpen zij beter 't geluid opvangen, dat dan van binnen leelijk moet doen: en daarom ziet (?) e verken den wind. | |
Een Nieuwjaarsliedje.Marije Rozenblommeken
Glorie moet Deezeken (Jesuken) zijn.
Wie ligt daar in dat kribbeken
Als een klein kindeken klein?
Wie zal dat kindeken kussen,
Aan zijnen Rozenmond?
De Hemel is gesloten
Al over duizend jaar
Hij zal nu wederom opengaan
Met dezen zaligen Nieuwejaar.
Zoeten Naam Jesus uitverkoren
In wat stal zijt (de) Gij geboren
Nachten dag (een achtsten dag) werd het kindeken besneden
't Bloed liep uit zijn teerjongeleden
Ziet toch wat de liefde doet
Voor (in) zijn heilig Vleesch en Bloed.
'k Zal wel op mijn herteken schrijven
Dat de Naam van Jesus zal blijven
Met dezen zaligen Nieuwejaar.
Geh. te Voortkapel-Westerloo. L. Verwimp. |