Biekorf. Jaargang 21(1910)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Henne-maaltijd DE kansel in de linker' hand, den boord van-onder op zijn knie, boer gooit het graan: Ti tie! ti tie! Ze stormen, van ten allen kant. Ze vliegen, al kaak'len, of flodd'ren, al waak'len, de poelien al zingen en d'eenden al wringen, de ganzen al scheren, met opene vleêren en de kalkoen al leelijk doen. [pagina 173] [p. 173] Daar eten z' al nu op een hoop, zoo pikt ge niet, zoo hebt ge niet en als er een' te dichte schiet, 't moet vechten zijn of op den loop. Ze grijpen de koppen, ze slaan en ze kloppen, met tweeën, met vieren, met zessen! Zo tieren! 't Vecht al door malkander; de boer ijlt zijn pander en 't zwarte stof vliegt rond het hof. ‘Ka Kaa’! De hof-haan komt en klopt een kraaier, die wat luide kraait, den ganter, dat hij tierelaait, den kerpel, dat hij blaast en kropt en alles moet duchten. De indringsters vluchten en spett'ren in 't water. Daar is 't een gesnater, een duik'len en rekken, een kwik'len en kwekken, dat heel de put nu waagt en schudt. ‘Ka Kaa!’ Daar staat de haan bij d'hen! Geen fiesters meer, maar haan alleen, Hij wet zijn vlerke langs zijn been en: ‘Kout!’ Kijkt eens, wat vent ik ben! De vechters zijn maten, die vriend'lijk weêr praten. De kloekhennen zoeken hun kiekens, al kloeken. De maaltijd is t'enden; ze zijn weer aan 't blenden, De haan kraait fier: ‘'k Ben Pitten hier!’ Warden Oom Vorige Volgende