Biekorf. Jaargang 21
(1910)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Het was een eenzaamheid die trof met bang ontzetten,
Te wreed en te akelig was die verlatenheid.
Een burcht stond hier en daar op hoogten te beletten
Dat liefde en vrijheid hier ooit werden ingeleid,
Een burcht steeds eeuwig sterk, met logge muurgevaarte,
Met torens en kanteel en krijgswacht die daarop
Te loeren uitlag door en boven 't woudgeblaarte
Of menschen kwamen met een krijgsvaan liefst in top.
En door de bosschen klonk dan schellend de oorlogshoren.
Met opgetrokken brug stond kampgereed het slot
Ter zelfverdediging, maar ook hoe lang te voren
Verlangde men er zoo het wildste moordgenot!
Dan lagen lijken neer en vreugde juichte op lijken.
En in de burchten hield men om den zege feest
En loerend lag dan weer de krijgswacht uit te kijken,
Fier op den zege die zoo bloedig was geweest.
En heerlijk was 't een lust in de ondoordringbre wouden
Te stroopen en dēs nachts er d'armen mensch te slaan,
Vol wee en doodangst hem in duistre krocht te houden
En hem te dooden om hun macht te doen verstaan.
Zong de eerste minnestreel bij de open haardvuurspranken
Hun later 't heldenfeit van krijg en avontuur,
Begleidend 't nu en dan met zang en vedelklanken,
Van Alexander en van Troje en vorst Arthur
En Parsifal en die op wijde wereldtochten
In 't strijden zochten naar den schat van 't heilig Graal,
Bewondrend sloeg hun hart slechts voor die winnen mochten.
En klaagde in 't stille dan der spokerige zaal
De vedel 't droevig lied van arme trouw en minnen,
Dan slopen 't ridderhart, aan meelij ongewoon,
Voor 't eerst verteedering en zachter liefde binnen.
Maar stoer bleef nog hun hart en wreed hun rooverwoon.
En 't duurde nog een tijd dat de oorlogskreten klonken
Uit louter wildheid en 't genot van menschenkamp
Dat stralen van geluk en vreugde uit de oogen blonken
Bij 't zicht op wreeden dood en veler wee en ramp.
Maar klaarte trok al meer de nevellanden open;
| |
[pagina 143]
| |
In 't ongenaakbaar slot en hooge ridderziel
Kwam als een nieuwe droom een leven in geslopen
Met drang van heilgen strijd. En vrij- en blijheid viel
In 't lot der laten nu en 't hart dier zwoegende armen.
Het wilde leven werd nu edel schoon en groot:
Geheiligd en doorvoed van christelijk erbarmen,
Hield het zijn sterkte voort, dienzelfden, diepen nood
Om 't driftgevoel des strijds in groote daad te gieten:
Maar nu was plichtgevoel alleen nog krijgsgenot
't Was nu voor recht en eer dat zij hun leven lieten:
Nu stierven zij in 't Oost uit liefde tot hun God.
Arth. Coussens |
|