moeder, wellevendheidshalve, het vlaamsch in den hoek duwden en het enkel uit den onnuttigen rommel bovenhaalden om knechten en meiden aan te spreken; ik heb het geweten dat er in de huisboekenrij niets dan fransche illustraties en romans te pronken stonden, en dat het zingen van een vlaamsch liedje als eene onkieschheid ware onthaald geweest; ik heb het geweten dat al de geruchten van buiten den huize, 't zij zij aangedommeld kwamen uit nijverheidsgesticht of handelshuis, uit school of Academie, uit kunstkring of wetenschappelijke vereeniging, uit staatsof stadsbureel, uit gerechtshof of concertzaal, dat die geruchten, zeg ik, uitheemsche klanken waren, die ons met hun streelend geruisch in slape wiegden en ons, door den duur, zoo bedwelmd hadden dat alle andere klanken, al waren zij ons ook bloedeigen en geboren op de tong, ons een samenraapsel leken van een onhebbelijk iets, goed voor ongeleerde en ongesnoeide lui. De vergezichten zelve van ons heerlijk Vlaanderen, die door een spleetje van het vensterraam soms de huisbewoners tegenstraalden, zegden hun niets meer, en onze zee, onze akkers en stroomen, onze steden en dorpen, met hunne praaltempels en juweelgebouwen, zoo in-Vlaamsch, waren vreemde dingen voor hun oog, die enkel vermochten hunne aandacht gaande te maken als er pronkzucht of winstbelofte bij lag.
Arm prachthuis, met koddig plaksel op de muren, dát wel; en een volk daarbinnen fijn van snede en poppachtig van lijfs-en lippenplooi, maar zoo gedwongen, zoo dwaas.
En nu?.. Kwam er meer gezond leven in 't huis?
O, 'k weet het, zegt de spreker, daar hangt nog vreemd plaksel op de muren, en veel och arme, doch 't built en 't berst ten allen kante, en 't brokkelt bij stukken op den vloer, terwijl pijlers en wanden, van de spannende schors ontdaan, hun rijkdooraderd en sierlijk uitgekapt steen in de vrije hoogte heffen.
Het vlaamsch woord gaat aan 't klinken overal!
Kinderen hoor ik hun moederspraak tateren, los en levend, lijk vogelengezang in de lentedreven; liedekes zin-